Villa Oud Holland door C.J. Kruisweg
30/04/2016 door Marlieke Damstra en Barbara Laan
Het betoverende silhouet van schilderachtig Oud Holland
Aan de Nieuwe ‘s-Gravelandseweg 9 in Bussum ligt de villa Oud Holland. De villa werd vermoedelijk ontworpen door C.J. Kruisweg en de eerste bewoner was Johannes Leur. De villa ligt in villapark Het Spiegel. Dit gebied aan de westzijde van het dorp was van oorsprong verwilderd en, op een paar boerderijen na, niet bebouwd. Daarom werd het gebied ook wel de Achterbuurt genoemd.(1) Toen duidelijk werd dat in Bussum een treinstation zou komen, roken de projectontwikkelaars Petrus Johannes Loman en Joseph Hermann Biegel een gouden kans. Zij begonnen aan een grootschalige onderneming: het tot ontwikkeling brengen van de woeste gronden om een aantrekkelijke woonomgeving tot stand te brengen voor Amsterdammers die op zoek waren naar een villa in het groen.
De Oosterspoorweg, aangelegd in 1874, liep van Amsterdam naar Amersfoort. Het station Naarden-Bussum was het eerste dat werd aangedaan. Van alle Gooise dorpen lag Bussum het dichtst bij Amsterdam hetgeen verklaart waarom Bussum in 1899 de snelst groeiende gemeente was in de hele provincie Noord-Holland. De heren Loman en Biegel voorspelden dat veel gegoede families voor korte tijd of permanent naar buiten zouden trekken. Ze richtten de Bouwmaatschappij Nieuw Bussum op en kozen voor Het Spiegel om een villapark aan te leggen waar rijke stedelingen konden neerstrijken. Het gebied was aantrekkelijk vanwege de hoger en dus droger gelegen zandgronden, de landelijke uitstraling, maar ook omdat de grondprijzen en de belastingen veel lager waren dan in de stad.(2) De vrijgezel Johannes Leur was een van die Amsterdammers die waarschijnlijk voor zijn rust, de frisse lucht en de ruimte naar Bussum vertrok.
Ligging en opdrachtsituatie
Villa Oud Holland ligt aan de Nieuwe ‘s-Gravelandseweg, de weg die de dorpen Bussum en ‘s-Graveland met elkaar verbindt. De eigenlijke naam van Het Spiegel was voor 1874 ‘De Spiegel’, vanwege de voorkeur van de Gooise bevolking voor het woordje ‘de’. Met de komst van de Amsterdammers veranderde de naam in ‘Het Spieghel’. De ‘h’ werd naar het schijnt toegevoegd omdat men dat in die tijd deftig vond staan. Ook de Bouwmaatschappij Nieuw Bussum had een voorkeur voor deze schrijfwijze. Dit gedeelte van Bussum was eigenlijk onderdeel van de nabijgelegen vestingstad Naarden. Het gebied ten zuiden van de vesting werd eeuwen geleden al afgegraven, zodat het land onder water gezet kon worden. Een dergelijke watervlakte noemde men een ‘spiegel’.(3)
Het perceel aan de ‘s-Gravelandseweg nr. 9 was oorspronkelijk in handen van koopman G.C. van Veen (overleden 1895), één van de directeuren van Bensdorp’s Cacao en Chocoladefabriek. Hij kocht rond 1890 een groot stuk grond aan de Nieuwe ‘s-Gravelandseweg en bouwde voor zichzelf villa Goedela Hove op nr. 4 (tegenwoordig nr. 16). De gronden tegenover zijn huis waren ook van hem en werden omschreven als ‘opgaand hout en tot vermaak’; waarschijnlijk lag hier dus een wandelbosje.(4) Van Veen verkocht zijn gronden aan het eind van de 19de eeuw aan Leonardus Minningh die op zijn beurt de gronden verkocht voor de bouw van villa’s en landhuizen; zo kwam het perceel van nr. 9 in handen van Johannes Leur. Het is echter de vraag of Johannes Leur ook daadwerkelijk opdrachtgever was voor de bouw van het huis, of dat wellicht Leonardus Minningh de opdracht gaf en het daarna doorverkocht aan Johannes Leur. Uit onderzoek in het kadaster en bevolkingsregister is gebleken dat Johannes Leur vanaf 10 oktober 1898 op het adres woonde, maar dat rond 1900 de verkoop van het perceel pas heeft plaatsgevonden.
Over Johannes Leur (geboren 1844) is weinig bekend. Het bevolkingsregister vermeldt dat hij vanaf 1 oktober 1898 aan de ‘s-Gravelandseweg 9 woonde en uit Amsterdam kwam. Er is geen beroep vermeld in het bevolkingsregister; evenmin in de Naamlijst voor den telefoondienst uit 1915 wat het aannemelijk maakt dat hij niet (meer) hoefde te werken. Leur was een alleenstaande man en bewoonde het huis samen met de huisknecht Jan Hendrik Valkracht (geboren 1866) en het dienstmeisje Jetske Faber (geboren 1864); voor hen waren slaapkamers op zolder ingericht. In de periode 1905 tot 1923 staan bovendien de houthandelaar Jan Freek Hoestra en zijn vrouw Alida Leemans op het adres ingeschreven, waarschijnlijk huurden zij een aantal kamers in het huis. Johannes Leur verhuisde zelf in 1915 naar Heemstede. Vanaf dat moment wordt het huis door verschillende mensen bewoond, voordat het in 1964 in bezit kwam van de vader van de huidige eigenaren.
Wonen in een statige villa
De villa Oud Holland staat op een markant punt aan het begin van de Nieuwe ‘s-Gravelandseweg en daarmee aan de entree van de wijk Het Spiegel. Het station is op loopafstand. Het statige huis sluit aan bij de rest van de villa’s in de straat. Het valt op door het schilderachtige silhouet, de variatie in vormgeving en de contrasterende bouwmaterialen. Het is daarmee een typisch voorbeeld van laat 19de-eeuwse villabouw.
De villa heeft een nagenoeg rechthoekige plattegrond met de voorgevel aan de noordwestkant en aan de oostzijde een uitgebouwde serre. Het huis bestaat uit twee bouwlagen met een ver overstekend schilddak en een prominente, asymmetrisch geplaatste entreepartij met op de begane grond een portiek, op de verdieping een loggia en afgesloten met een ver overstekend zadeldak dwars op de kap van het huis. De geveltop is voorzien van een geschilderd houten beschot waarop de naam ‘Oud Holland’ staat geschilderd. De daken zijn bedekt met rode Tuiles du Nord en voorzien van een aantal schoorstenen en opvallende bekroningen.(5) Er zijn drie dakkapellen aangebracht met een lessenaardakje en ook de portiek heeft een dergelijk dak. Een karakteristiek element is de erker op de westelijke hoek van het huis met een eigen dakje en dezelfde bolvormige bekroningen als het hoofddak, zogenaamde pirons.
De gevels zijn wit gestuukt en rusten op een getrapte plint van rode baksteen. Verschillende ‘constructieve’ elementen van rode baksteen zijn vrijgelaten zoals de lijsten tussen de bouwlagen, een aantal zogeheten ‘speklagen’, de hoeken van de gevels, de ontlastingsbogen en onderdorpels van de vensters. De rechthoekige vensters zijn door middel van een kalf van de bovenlichten gescheiden. Deze bovenlichten hebben een roedeverdeling met kleine ruitjes en zijn voorzien van glas in lood. Aan de noordoostzijde wordt de plaatsing van de trap in huis geaccentueerd door drie trapsgewijs geplaatste vensters met gekleurd glas-in-lood.
De entree is ondergebracht in een rijk gedecoreerde portiek met rondbogen en korfbogen en is aan beide zijden dichtgezet met vierkante, geslepen en gekleurde glas-in-loodraampjes evenals de vensters en bovenlichten bij de voordeur. De vier kolommen van de portiek en ook van de loggia erboven zijn uitgevoerd in een opvallende rode en gele verblendsteen. De portiek wordt betreden via drie natuurstenen treden en een granito vloer. De houten voordeur bestaat uit een onder en bovendeur met ijzeren beslag.
Op zoek naar de architect
De architect van villa Oud Holland kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Een aantal publicaties wijzen C.J. Kruisweg (1868-1952) aan als mogelijke architect, omdat hij in 1925 een verbouwing uitvoerde.(6) Maar, omdat het voor 1906 niet verplicht was om bouwtekeningen te overleggen bij het bouwen van een huis, zijn er geen bouwtekeningen uit die tijd bekend. Andere bronnen geven evenmin zekerheid, maar een vergelijking met andere villa’s in de buurt maakt wel aannemelijk dat hij bij het ontwerp betrokken is geweest.
Verderop in de straat staat villa Jorulo (thans villa Tindal Nieuwe ‘s-Gravelandseweg 26), ontworpen in 1900-01. De overeenkomsten tussen deze villa en Oud Holland zijn evident; beiden hebben wit gestuukte gevels waarbij constructieve elementen zijn vrij gelaten zodat de rode baksteen zichtbaar wordt. Ze hebben een schilddak en kleine uitbouwtjes die zijn voorzien van een lessenaardak. Een schilderachtig effect werd gecreëerd door de bouw van balkons, erkers en serres waardoor de villa’s een onregelmatig aanzien krijgen. Ook het gebruik van houten delen, versterkt deze schilderachtigheid. Bovendien blijkt de architect voorliefde te hebben voor windvanen en pironnen; op beide villa’s heeft hij een aantal van deze objecten aangebracht.
Kruisweg woonde zelf in Het Spiegel en was een veel gevraagd architect. Hij heeft in Het Spiegel tientallen villa’s en landhuizen gebouwd, waaronder Villa ‘Furuheim’ aan de Koningslaan 62 (1898), Sarah’s Cottage aan de Nieuwe Hilversumseweg 12 (1903), villa Lindenrode aan de Lindelaan 16 (1906) en de villa aan de Nieuwe ‘s-Gravelandseweg 49 (1904). Bovendien was hij vanuit zijn functie als wethouder en als bestuurslid van verschillende schoonheidscommissies verantwoordelijk voor de architectonische eenheid en kwaliteit van de gebouwde omgeving.
De indeling en afwerking van de representatieve vertrekken
Het huis heeft een klassieke plattegrond bestaande uit een wat smallere en een brede beuk. In de smalle, linker beuk liggen de hal, het trappenhuis en de keuken. In de rechterbeuk zijn de woonkamer, eetkamer en serre ondergebracht. In 1925 heeft op de verdieping een verbouwing plaatsgevonden waarbij het grote inpandige balkon plaats moest maken voor een extra slaapkamer en een veel smaller balkon. Op de zolder waren de kamers voor personeel.
De hal en de salon hebben beide een lage, eikenhouten betimmering met panelen en een balkenplafond. De vloer in de hal bestaat uit rode en zwarte plavuizen. In de salon ligt een eikenhouten parketvloer, gelegd in een blokpatroon van vierkante en rechthoekige plankjes en is omgeven door een sierlijke rand met donkere biezen en een meandermotief. De paneellambriseringen lopen door in de schuifdeuren tussen beide ruimtes; het bovenste deel van de deuren heeft een roedeverdeling met vierkante geslepen ruitjes net als in het portiek. De deuromlijstingen hebben een geprononceerde kroonlijst met gesneden kopjes en consoles.
De schouwpartijen in de hal en de salon sluiten aan bij de neorenaissance vormgeving van de ruimtes. In de hal is de schouw in de noordoosthoek gesitueerd. De vormgeving verwijst naar de Nederlandse meubelkunst uit de 17de eeuw onder meer door de toepassing van zogeheten blaasknorren. De geelkoperen handgrepen kunnen op veel 17de-eeuwse schoorsteenkappen worden aangetroffen. Ze dienden om zich te kunnen vasthouden als men de voeten wilden warmen bij het open vuur.
De schouw in de salon heeft een driedeling; op de boezem is een weefsel opgenomen als schoorsteenstuk met een voorstelling van een oudhollands landschap met een oude molen en een grazende koe op de voorgrond. Tussen de rode, wit geaderde, marmeren schoorsteenmantel en het schoorsteenstuk is een spiegel met omlijsting aangebracht.
Oudhollandse kamers
Villa Oud Holland is een typisch voorbeeld van een ‘schilderachtige’ villa.(7) In de laatste decennia van de 19de eeuw was dit esthetische principe richtinggevend in de Nederlandse villabouw. Het stond lijnrecht tegenover de klassiek geïnspireerde gebouwen die blokvormig waren en symmetrisch van opzet met de voordeur in het midden en alle onderdelen aan elkaar gespiegeld. In het schilderachtige ontwerp voerden diversiteit, onregelmatigheid en asymmetrie de boventoon. Het bouwvolume mocht afwisseling vertonen door erkers en serres, verschillende dakvormen en decentraal geplaatste ingangspartijen. En ook het silhouet mocht speels zijn, zoals van een oude Nederlandse stad met verschillen in de contouren van de daken en torentjes en met toepassing van kleurrijke materialen zoals rode baksteen doorspekt met natuurstenen banden.
Schilderachtig betekent letterlijk: ‘lijkend op een schilderij’ of ‘de moeite waard om geschilderd te worden’. Men bewonderde in deze periode het levendige, afwisselende stadsbeeld van de oude Hollandse steden, zoals blijkt uit de schilderijen van de 19de-eeuwse schilder Cornelis Springer. Ook het zogenaamde clair-obscur, de grote licht-donkercontrasten, van de Nederlandse meesters uit de 17de eeuw stond in de belangstelling. Deze effecten probeerden de 19de-eeuwse architecten te bereiken in hun ontwerpen.
Het schilderachtig ontwerpen kwam in de mode als ontwerpvisie in de jaren 1875-1895 en viel samen met het hoogtepunt van de Hollandse neorenaissance als bouw- en interieurstijl. De positieve associatie met de Gouden Eeuw en de subjectieve beleving van de cultuur uit die tijd vormden een rijke voedingsbodem voor de creativiteit van de 19de-eeuwse architect en interieurontwerper. De werking van het silhouet, de lichteffecten en het materiaalgebruik werden belangrijke ontwerpstrategieën. Architecten componeerden als de schilders die zij bewonderden en kozen dezelfde onderwerpen. Zij speelden met licht en schaduw, gebruikten kleurschakeringen, schiepen sfeer, zorgden voor afwisseling van materialen en textuur, ontwierpen levendige silhouetten, rijke versieringen en veel detail.
Ook pittoreske houtbouwstijlen, zoals van het Zwitserse chalet en de vakwerkbouw uit Normandië vormden een inspiratiebron en werden gretig gecombineerd met punten en pieken en rijk gedetailleerde ijzeren en zinken ornamenten.
Voor de interieurs keek men in het bijzonder naar Nederlandse genrestukken van schilders zoals Jan Steen en Gerard Dou waarop mensen te zien zijn in oudhollandse interieurs. Het schilderachtige trof men aan in de vrolijke gezelschappen, in de huiselijke taferelen en in de figuurstukken met boerenwoningen en oude herbergen. Inheemse gebouwen, oude meubels en betimmeringen, glanzend koperwerk, kleurrijk glaswerk en Delfts aardewerk: het waren de ingrediënten die ook in het interieur tot inspiratie dienden voor het schilderachtige, oudhollandse ontwerp.
Buitengewoon populair waren ook de zogenaamde ‘Oudhollandse kamers’ op historische tentoonstellingen en in musea; de belangrijkste reeks was wel die van het Rijksmuseum in Amsterdam (de afdeling was open vanaf 1887).(8) Al in 1883 was een aantal van deze kamers te zien in het toen nog onvoltooide Rijksmuseumgebouw ter gelegenheid van een grote internationale tentoonstelling op het Museumplein. Een eikenhouten kamerbetimmering uit een 17de-eeuws huis in Dordrecht trok daar voor het eerst de aandacht, onder andere van de toen nog piepjonge architect H.P. Berlage. Hij maakte een serie zeer gedetailleerde tekeningen van de tentoongestelde kamers en publiceerde deze in een album.
Architecten ontwierpen kamerbetimmeringen voor rijke opdrachtgevers in dezelfde trant als de Dortse betimmering. Het is een hoge eikenhouten betimmering met kornispanelen en ingelegde ebbenhouten decoraties. Dergelijke, maar ook eenvoudiger paneelbetimmeringen, komen veel voor in de ontwerpen voor het neorenaissance interieur. In de beleving van de 19de-eeuwer hadden deze betimmeringen een ernstige, masculiene uitstraling hetgeen ze geschikt maakte voor studeerkamers en eetkamers, maar er zijn ook voorbeelden van hele huizen waar de ongeschilderde, eikenhouten betimmering als voornaamste wandafwerking van de representatieve ruimtes is gekozen.(9)
Schilderachtigheid en oudhollands werden uiteindelijk bijna synoniem, hetgeen goed is te zien bij de villa Oud Holland. De contouren van de villa herinneren aan een schilderachtig verleden; de vertrekken in oudhollandse stijl werden vooral gewaardeerd om hun inheems deftige en respectabele karakter. Deze kwaliteiten waren zeer gezocht binnen de groeiende groep welgestelde burgers die de villaparken rond 1900 bevolkten. Het Engelse ideaal van ‘my home is my castle’ kwam hiermee voor bredere groepen Nederlandse burgers binnen handbereik. Een vrijgezel als Johannes Leur zal zich thuis hebben gevoeld in villa Oud Holland; een huis diende een man immers te passen als een handschoen.
Noten
- P. Schneiders, Het Spiegel. Geschiedenis van een villawijk 1874-heden, Laren 2010, pp. 14 en 19. Met dank aan Henriëtte van Zwet voor het uitvoeren van het archiefonderzoek voor dit portret.
- A. den Dikken, ‘Oud Holland in Bussum. Statig wonen in Nieuw Bussum’, in: A. den Dikken, M. van der Laan, E. van Mensch en E. de Paepe (red.), Gooise pracht. Schitterende architectuur, Zwolle 2010, pp. 188-193.
- Schneiders 2010 (zie noot 1), p. 14.
- Gemeentearchief Gooise Meren en Huizen, dossier Langemeier.
- Redegevende omschrijving Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De bekroning op het dak van de portiek is van later datum; ook de vensterluiken van het huis zijn inmiddels verdwenen.
- De redegevende omschrijving van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed; dossier Langemeier in het Gemeentearchief Gooise Meren; Den Dikken 2010 (zie noot 2), p. 188.
- B. Laan, ‘Een schilderij in drie dimensies. De ‘kamer van Jan Steen’ of het ‘schilderachtige voorhuis van eene zeventiende-eeuwsche taveerne’ op de Wereldtentoonstelling van 1883′, Het Schilderachtige. Studies over het schilderachtige in de Nederlandse kunsttheorie en architectuur 1650-1900 (Bulletin KNOB, Decorum, De Sluitsteen), Amsterdam 1994, pp. 117-128.
- B. Laan, ‘Kunstnijverheid en interieur in het Nederlandsch Museum. Voor Geschiedenis en Kunst in het Rijksmuseum in Amsterdam. Ontstaan en opheffing van de cultuurhistorische presentatie 1875-1927’, Gentse Bijdragen tot de Interieurgeschiedenis. Interior History, 39(2014-2015), pp. 69-102. Zie ook: B. Laan, Achter de schermen van de stijlkamer (uitgave bij de tentoonstelling Museum Memories in Het Nieuwe Instituut, 26 maart 2015), Rotterdam 2015.
- B. Laan, ‘Het interieur als kleed. Neostijlen in de late negentiende eeuw’ in: F. van Burkom, E. Bergvelt en K. Gaillard (red.), Van neo-renaissance tot post-modernisme.125 jaar Nederlandse inteieurs 1870-1995, Rotterdam 1996, pp. 30-57.