Huis Van de Weg door Johan Wilhelm Hanrath
28/01/2016 door Marlieke Damstra
Een atelierwoning om verliefd op te worden
De Haagse kunstschilder Geraldo Abraham Brender Brandis (1878-1971) liet in 1914-1915 aan de Torenlaan 39 in Blaricum een atelierwoning bouwen. De architect J.W. Hanrath (1867-1932) maakte het ontwerp. De huidige eigenaren hebben het huis gekocht van de kleindochter van de kunstenaar, Kantinka van Erk. Zij wenste vurig dat het huis in oorspronkelijke staat zou worden behouden. De huidige eigenaren hebben het haar beloofd en ze hielden zich aan die belofte. Zij namen zelfs een aantal meubels over, waaronder het eetkamerameublement, de schildersezel en ook een aantal van zijn schilderijen.(1) Ook de boeken van Brender Brandis met het door hem zelf ontworpen ex libris staan nog in de boekenkast. De structuur van het huis en de afwerkingen van vloeren, wanden en plafonds bleven behouden. En er wordt bijna dagelijks gekookt op het kolenfornuis dat nog steeds op kolen wordt gestookt!
Situering en bouwvolume
Het huis ligt tegenwoordig aan de Zwaluwenweg 24b in Blaricum, een zijstraat van de Torenlaan. Het is een bosrijk gebied waar veel villa’s en landhuizen staan. In het artikel ‘G.A. Brender Brandis zeventig jaar’ in De Gooi- en Eemlander (1948) kijkt de kunstschilder weemoedig terug op de tijd dat het huis net klaar was. De Torenlaan was toen nog een zandpad, nauwelijks begaanbaar voor rijtuigen. De tramverbinding liep over de Torenlaan tussen Laren en Blaricum en verbond de twee dorpen met elkaar. Het trammetje tufte drie maal per dag heen en weer.(2) De woning wordt nog steeds omringd door prachtige natuur: aan de oostkant van de Torenlaan en de Zwaluwenweg ligt het Mauvezand en iets verderop het Bosje van Six; beide zijn onderdeel van het Goois Natuurreservaat. Het Mauvezand is vernoemd naar de kunstschilder Anton Mauve (1838-1888) die hier zijn beroemd geworden landschappen met schapen schilderde. Het Bosje van Six bestaat uit loofbos en kreeg zijn naam door de voormalige eigenaar Jan Willem Six (1872-1936).(3)
Huis Van de Weg heeft een nagenoeg rechthoekige grondvorm en ligt met de korte zijde aan de straat (zuidoost) en de lange zijde van de voorgevel haaks op de straat (noordoost). Aan de achterzijde bevindt zich een ruime tuin op het zuidwesten met een houten, rietgedekte paardenstal. Het huis is opgetrokken uit rode baksteen en bestaat uit een kleine kelder, twee bouwlagen, een tussenverdieping en een zolder onder de rieten kap. Het dak heeft aan twee zijden een wolfseind en wordt bekroond met drie schoorstenen.
De voorzijde van het huis kan in drie delen worden onderverdeeld. Het middendeel ligt iets terug ten opzichte van de rest van de gevel. Hier bevindt zich de entree. Aan weerszijde van de deur bevinden zich twee smalle, hoge zijlichten. Boven de deur zijn de gekoppelde vensters van het trappenhuis te zien.
Aan de linkerzijde is een kleine uitbouw onder het laag overhellende dak waarin volgens de bouwtekening een ‘schuurtje’ was gevestigd met een bergplaats voor brandstoffen en een kleine dienstbode-wc. Rechts van het entreegedeelte ligt het atelier met aparte ingang en een groot 12-ruits atelierraam op het noordoosten. Het linker deel van het dak heeft een halfrond dakraam. De achterzijde van het huis is geheel symmetrisch met centraal een drielichtvenster en aan weerszijde een deur met glas aan de bovenkant en een erker met buitenluiken waarin de voor Hanrath kenmerkende hartjes zijn uitgezaagd. Op de verdieping bevinden zich onder het ‘gelifte’ dak drie drielichtvensters. De zijgevels zijn niet geheel identiek. Aan de straatkant bevindt zich de dienstingang. Deze is ondergebracht in de eerder genoemde uitbouw.
Boven de deur naar het atelier is een gevelsteen gemetseld waarop een paard is afgebeeld. Brender Brandis was een liefhebber van paarden en hartstochtelijk beoefenaar van de paardensport. De gevelsteen is gemaakt door de Amsterdamse beeldhouwer Eduard Jacobs (1859-1931). Hij heeft hoogstwaarschijnlijk ook de trappaalsculpturen in de ‘hall’ vervaardigd. Voor het huis van de schilder J.S.H. Kever maakte hij vergelijkbaar werk.
De invloed van de Gooise boerderijbouw is herkenbaar aan het gelifte dak hetgeen bij boerderijen plaats moest maken voor de hoge staldeuren. Ook het overhangen van het rieten dak tot vlak boven de grond is aan deze oude boerderijen ontleend. De voordeur, de deuren naar de tuin en de dienstingang hebben een tweedelige deur met ijzeren hang- en sluitwerk. Ook dit is een element dat bij de Gooise boerderijen kan worden teruggevonden. De zware houten kozijnen zijn door de huidige eigenaren geschilderd in okergeel, net zoals op het schilderij van het huis, geschilderd door Brender Brandis en nog steeds ter plaatse aanwezig is.
De kunstschilder Geraldo Brender Brandis
Geraldo Abraham Brender Brandis groeide op in een officiersfamilie in Den Haag. Hij kon van jongs af aan goed tekenen en ging 1897 studeren aan de Rijksacademie in Amsterdam. In deze periode was hij niet alleen bezig met schilderen, maar had hij ook veel belangstelling voor literatuur en muziek. Hij ontwikkelde zich tot een idealist die graag filosofeerde over manieren om de samenleving te verbeteren. Zijn medestudenten konden zich niet altijd in zijn denkbeelden vinden en Brender Brandis besloot in 1899 om de Rijksacademie te verlaten. Een ontmoeting met de wereldverbeteraar Frederik van Eeden (1860-1932) zorgde ervoor dat de kunstenaar naar Bussum vertrok om zich daar aan te sluiten bij Van Eeden’s Walden kolonie (opgericht in 1898). Hier leerde hij zijn vrouw Sophie van der Ahrend kennen; zij kwam uit een Rotterdamse familie van tabakshandelaren. De Walden kolonie bleek voor Brender Brandis geen succes want al snel nadat hij lid was geworden, vertrok hij weer. Op 92-jarige leeftijd schijnt hij over deze periode te hebben gezegd: ‘Als je jong bent denk je nog wel de wereld te verbeteren, als je ouder en wijzer wordt kom je daar wel op terug’.(4) Wel maakt het boek Walden (1886) nog steeds deel uit van de bibliotheek van Brender Brandis die in het huis achterbleef. Dit boek van de schrijver H.D. Thoreau inspireerde Van Eden om de kolonie te stichten.
Brender Brandis wist na deze periode zeker dat hij kunstenaar wilde worden en studeerde tot 1902 aan de Academie van de Beeldende Kunst in zijn geboortestad Den Haag. Vervolgens trok hij weer naar het Gooi en betrok samen met zijn vrouw een klein koetshuis aan de Laarderweg in Laren. Hij wilde daar verder leren bij de schilder Ferdinand Hart Nibbrig die in Laren woonde en van wie hij nog drie jaar les zou krijgen. Ze raakten goed bevriend.
In 1904 kocht hij een stuk grond aan de Torenlaan 39 in Blaricum en liet er een huis op bouwen. Tien jaar later vroeg hij J.W. Hanrath om voor dezelfde locatie een nieuwe woning te ontwerpen. Aan geld was blijkbaar geen gebrek! De kunstenaar en zijn vrouw woonden er samen met hun dochter Sophie (geboren in 1904), de Belgische dienstbode Maria Ida Carolina Bemelmans (geboren in 1885) en haar zoon Pierre Charles Janssen (geboren in 1909). De schilder overleed in het huis in 1971.
Brender Brandis werd in Den Haag opgeleid met het post-impressionisme van Jan Veth (1864-1925) en Antoon Derkinderen (1859-1925). Na het verlaten van de academie zou hij meer aansluiting vinden bij het impressionisme. Hij was in de eerste plaats schilder, maar heeft zich gedurende zijn loopbaan ook bezig gehouden met tekenen, lithografie, grafisch ontwerp, beeldhouwen en edelsmeden. In zijn jonge jaren heeft hij veel paarden geschilderd, vooral in Engeland. Maar hij heeft zich gaandeweg ontwikkeld tot schilder van stillevens. Bloemen, groenten en fruit waren zijn favoriete onderwerpen, maar hij schilderde ook wel interieurs en portretten. Het eerste schilderij van vruchten en groenten had als onderwerp de groentewinkel van Warmolts in Laren.(5) Het doek hangt nog steeds in het atelier evenals een stilleven met pompoenen. In de speelkamer van zijn dochter Sophie maakte hij een schoorsteenstuk met lampionplanten en verschillende soorten pompoenen.
Toen Brender Brandis in 1971 overleed, wilde zijn vrouw Sophie van der Ahrend het huis van de hand doen, want zij vond het te groot worden. Katinka, de kleindochter van de kunstenaar, heeft dit voorkomen door het huis te kopen uit de boedel. Ze heeft het huis voor een korte periode verhuurd aan een psychiater en het daarna zelf opgeknapt. Toen de huidige eigenaren op het huis werden geattendeerd, stond het al zeven jaar leeg. Ze woonden er schuin tegenover en hadden dichtbij een kavel gekocht om een nieuw huis te bouwen. Katinka bood hen aan om tijdens de bouw een gedeelte van het huis van haar opa en oma te huren. Na een half jaar in huis Van de Weg te hebben gewoond, waren ze verliefd geworden op de atelierwoning en kregen de gelegenheid om het te kopen.(6)
De plattegrond
De plattegrond van huis Van de Weg is helder ingedeeld. Achter de vestibule liggen de vertrekken gegroepeerd rondom een grote hall met bordestrap. Rechts naast de vestibule bevindt zich een kleine garderobe die toegankelijk is vanuit de hall. Een deur in de vestibule geeft toegang tot de wc van de bewoners, maar ook tot de keuken zodat de dienstbode ongemerkt de voordeur kon bedienen. Rechts van de hall ligt het atelier met daarin een trap naar een aparte berging voor schilderspullen. Daarachter bevindt zich de grote woonkamer met verlaagde zit. Links van de hall liggen de dienstvertrekken, met de keuken aan de voorkant en de eetkamer achter, gescheiden door een dienkamer (‘aanrechtkamer’). Tussen de eetkamer en de woonkamer ligt de kinderspeelkamer. Op de verdieping liggen de slaapkamer voor de heer en vrouw des huizes met een aparte kleedkamer en badkamer, twee logeerkamers en een kinderslaapkamer. Ook bevindt zich hier een trap naar de zolder boven het atelier. Op het bordes in het trappenhuis bevindt zich een wc en een ruime dienstbodekamer met bedstee en kastruimte.
De afwerking van de woonvertrekken
De afwerking van de vertrekken is op typische Hanrath-wijze heel eenvoudig gehouden. In de hall, de woon- en eetkamer en het atelier ligt een eenvoudige planken vloer; de wanden zijn voorzien van een lage lambrisering van gebeitste houten planken; het trappenhuis, de ateliertrap, de deuren en de raam- en deuromlijstingen en het vaste buffet in de eetkamer sluiten hierbij aan. In de woonkamer, hall en het atelier zien we een balkenplafond; de eetkamer heeft een gestuukt plafond.
Het veelvuldig gebruik van hout geeft een warme en comfortabele sfeer. Qua detaillering liet Hanrath zich leiden door de constructie, net als bij huis De Bijlakker en vele andere van zijn huizen. Hanrath wilde de ambachtelijke constructie laten zien. Zijn collega P.N.H. Briët schrijft hierover in het Bouwkundig Weekblad Architectura (1932): ‘Van een houten balk zal hij ook niet meer maken dan dat, principieel zal hij juist de sterkte tot uitdrukking brengen door zoo’n constructie in al haar bonkigheid te laten zien, ongeprofileerd, ruw als dit te pas komt, maar tenslotte toch weer zo fijn van proportie dat hierdoor het gevoel van al te groote bonkigheid weer wordt weggenomen.'(7)
Dezelfde robuustheid is zichtbaar in de schouwpartijen gemaakt van groene, geglazuurde baksteen in het atelier en van groengeaderd marmer in de eetkamer en de woonkamer. De kleur groen komt ook terug in de geglazuurde wandtegels in de vestibule en het atelier. Zo werd in kleur en materiaal eenheid in het interieur gebracht. Dit was een vereiste volgens de architectuurhandboeken uit deze tijd.(8)
De vertrekken van de dienst
De architect J.H.W. Leliman schrijft in zijn boek Het Moderne landhuis in Nederland (1916) hoe de dienstvertrekken in het meest ideale geval werden georganiseerd. Het Engelse landhuis was daarbij zijn grote voorbeeld. Daar werden de dienstvertrekken zoveel mogelijk geclusterd. De benodigde ruimtes: keuken, bijkeuken, provisiekamer, dienkamer en soms een aparte zitkamer voor het personeel vormden samen een aparte dienstvleugel. De toegenomen behoefte aan hygiëne zorgde voor een strenge scheiding in het gebruik van de vertrekken. Een keuken diende uitsluitend te worden gebruikt voor het bereiden van maaltijden. Het eten werd vervolgens opgediend in de dienkamer en uitgeserveerd in de eetkamer. De keuken en dienkamer konden met elkaar worden verbonden door middel van een deur of een doorgeefluik, zodat de dienstbode niet met het eten door de woonvertrekken hoefde te lopen.(9)
In het huis Van de Weg zien we deze denkbeelden terug. De term ‘lavatory’ op de plattegrond naast de vestibule geeft aan dat Hanrath zich door de Engelse ideeën liet inspireren. De lavatory bestaat uit een gang met wastafel en een aparte wc. De scheiding van wc-ruimte en ruimte voor het handen wassen duidt op een scherp oog voor hygiëne. De wc heeft nog de oorspronkelijke pot met houten bril! En ook de wastafel, de radiator en de betegelingen zijn oorspronkelijk.
In de keuken zijn de wanden tot op halve hoogte betegeld met witte, geglazuurde tegels met een fries van gefigureerde tegels. De vloer is voorzien van zwarte en witte tegels gelegd in schaakbordpatroon. Aan de lange zijden van de ruimte zijn de werkplaatsen aangebracht: aan de ene zijde staat het kolenfornuis (van het merk Hunck evenals de radiatoren) met aan weerszijden een vitrinekast. Aan de andere kant zien we een aanrecht met een kleine gootsteen. Achter de keuken bevinden zich de bijkeuken voor afwas en wassen van groenten en het schuurtje voor de brandstof (thans in de kelder) en dienstbode-wc (nu verdwenen). In de kelder is ruimte voor de berging van aardappelen en andere voorraden.
Voor het opdienen van het eten is een aparte dienkamer ingericht die er tevens voor zorgt dat etensluchten zich niet door de rest van het huis verspreiden. De dienkamer is met de keuken verbonden door middel van een doorgeefluik en met de eetkamer door middel van een deur. De ruimte is voorzien van wand vullende kasten waar het servies en de droge levensmiddelen konden worden opgeborgen. Daarnaast is er een aanrecht waar het eten kon worden opgediend en waar andere voorbereidende werkzaamheden konden worden verricht zoals het maken van koffie en het snijden van brood. De wanden zijn ook hier om hygiënische redenen betegeld. De witte glazuurde tegels zijn voorzien van een afsluitende rand van gele tegels met een bloemmotief. Ook is er een klein tableau opgenomen met een vogel in zijn kooi. Dit motief komt voor op verschillende niet-industriële wandtegels uit Utrecht en was vanaf de 17de eeuw populair.(10)
De atelierwoning
Omdat in het Gooi zoveel kunstschilders neerstreken was er een grote behoefte aan ateliers om in te schilderen en om klanten te ontvangen. Veel van die ateliers waren afzonderlijke gebouwtjes of hutten die schilders huurden dan wel in eigendom hadden. Soms stonden de ateliers op het eigen terrein naast het woonhuis. De welgestelde schilders, zoals Ferdinand Hart Nibbrig, Hein Kever en Wally Moes, konden zich een heuse atelierwoning veroorloven. Veel gevraagde architecten waren bijvoorbeeld Th. W. Rueter (1876-1963), J.W. Hamdorff (1890-1965), H.A. Pothoven (1883-1970) en de architect van huis Van de Weg, J.W. Hanrath.
Bij het ontwerpen van een atelierwoning waren een paar punten van belang. In de eerste plaats vroegen kunstenaars om een scheiding tussen woon- en werkomgeving, om niet uit hun concentratie te worden gehaald tijdens het schilderen.(11) Een goede atelierwoning bood het voordeel te kunnen werken aan huis zonder de deur uit te hoeven. Aan de andere kant was het aantrekkelijk om opdrachtgevers, klanten en modellen te kunnen ontvangen in het atelier zonder dat het familieleven daar al te zeer mee zou worden belast. Het atelier diende derhalve bereikbaar te zijn vanuit de woning, maar idealiter ook van buitenaf.
Er waren verschillende mogelijkheden om het atelier in de plattegrond van het woonhuis te integreren. H.A. Pothoven ontwierp voor Wally Moes bijvoorbeeld een atelierwoning waarbij het atelier door middel van een lange gang aan het woonhuis was verbonden (Naarderweg in Laren).(12) Theo Rueter bouwde in 1930 huis Kanteclair (ook wel bekend als De Vuurvogel) voor mevrouw Gerbig en de schilderes Christine Moret. Op de plattegrond is het atelier van de woonvertrekken gescheiden door middel van de schuur en de dienstvleugel. Het atelier heeft een aparte ingang en is aan de rest van het huis verbonden door middel van een galerij. In huis Van de Weg is het atelier volledig in de plattegrond geïntegreerd alsof het een van de woonvertrekken betreft. Vanuit de hall is het atelier te bereiken via een klein voorportaal dat middels een boog van de hall is afgescheiden. Het atelier heeft een eigen voordeur. Op deze manier kon de schilder zijn eigen bezoek ontvangen en zich gemakkelijk bij zijn gezin voegen al naar gelang het uitkwam.
Een tweede vereiste was dat de kunstenaar genoeg ruimte had om te kunnen werken als ook om schilderijen en schilder benodigdheden op te slaan. En nog belangrijker: het atelier had een hoog en breed raam nodig om zo veel mogelijk van het meest geschikte licht (uit het noorden) binnen te laten. Dit betekende dat het atelier vaak tot de grootste en hoogste ruimtes in huis behoorde. Het had ook gevolgen voor de oriëntatie van het huis en de situering van het atelier in de plattegrond.(13)
Deze vereisten golden ook voor huis Van de Weg. Het atelier heeft een enorm raam op het noordoosten en heeft de dubbele hoogte van de andere vertrekken. Zo is er genoeg ruimte om te schilderen en genoeg wandruimte om schilderijen op te hangen. Aanvullende bergruimte is gecreëerd door middel van een klein vertrek op een tussenverdieping dat bereikbaar is via een trap in het atelier. Deze oplossing werd vaker toegepast, zoals ook bij het atelier van de schilder Evert Pieterse. De entresol kon tevens worden gebruikt om de kunst van een andere hoek te bekijken. In het atelier van Brender Brandis is bovendien een fonteintje aangebracht om penselen te spoelen en handen te wassen.
Voor een beeld van de inrichting van het atelier van Brender Brandis beschikken we over een reproductie van een aquarel en een krantenartikel uit De Gooi- en Eemlander (1948).(14) De gebeitste houten trap met de uitgezaagde Hanrath-hartjes is er nog en de vloer, de lambrisering en het balkenplafond zijn nog precies hetzelfde. Ook de monumentale schouw met geglazuurde bakstenen is overgeleverd.(15) In het artikel uit De Gooi- en Eemlander (1948) bezoekt de redacteur Brender Brandis in zijn atelier. Hij geeft een beschrijving van de ruimte en het eerste dat hem opvalt is de levensgrote paardenkop op de kast. Deze kast met paardenkop heeft aan de lange zijde van het atelier gestaan, zo blijkt uit de reproductie uit het Rijksinstituut voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag. De contouren van de paardenkop zijn goed herkenbaar. Op een bijzettafeltje lag een uitgave van het orgaan De Paardenwereld. Verder zijn twee stoelen en twee schildersezels aanwezig op de reproductie.
Dankzij de liefde voor de atelierwoning van de huidige eigenaren is het huis en een van de schildersezels bewaard gebleven. Drie van de schilderijen van Brender Brandis zijn nog steeds in het atelier te bewonderen, waaronder het doek van de groenteman uit Laren.
Noten
1. Gesprek eigenaren op 10 november 2015.
2. ‘G.A. Brender Brandis zeventig jaar’, De Gooi- en Eemlander 13-03-1948, ongepagineerd.
3. S. van der Zweth, J.W. Hanrath (1867-1932), Gent 2010, pp. 137-138.
4. www.devalk.com/kunstenaars/brender/brender.html (geraadpleegd op 18-01-2016).
5. ‘G.A. Brender Brandis zeventig jaar’, De Gooi- en Eemlander 13-03-1948, ongepagineerd.
6. Gesprek eigenaren op 10 november 2015.
7. P.N.H. Briët, ‘In memoriam J.W. Hanrath’, Bouwkundig Weekblad Architectura 53 (1932) nr. 30, p. 265.
8. H. van der Kloot Meijburg, Landhuisbouw in Nederland, Amsterdam 1921, p. 52.
9. J.H.W. Leliman en K. Sluyterman, Het moderne landhuis in Nederland, ‘s-Gravenhage 1916, pp. XIII-XIV.
10. www.collectiegelderland.nl/organisaties/
nederlandstegelmuseum/voorwerp-04014
(geraadpleegd op 18-01-2016).
11. L. van Santvoort, ‘Een architectuurtypologische benadering of een andere kijk op het kunstenaarsatelier’, in: M. Jonkman en E. Geudeker (red.), Mythe van het atelier: werkplaats en schilderpraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar, Den Haag 2006, p. 171.
12. L. van Santvoort stelt in het artikel ‘Een architectuurtypologische benadering of een andere kijk op het kunstenaarsatelier’ dat de door Pothoven ontworpen atelierwoning van Wally Moes is geweest, zie: Santvoort 2006 (zie noot 11), p. 187.
13. Santvoort 2006 (zie noot 11), p. 171.
14. Rijksdienst voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag, MHK/Ned./Schilder- en tekenkunst.
15. Er zijn verschillende ontwerpen voor de schouwpartij bewaard in het archief van Hanrath & Briët in Het Nieuwe Instituut in Rotterdam.