Huis Over-Hout door Han van Loghem
23/12/2016 door Alexander Westra
Hyacinten en tulpen voor de bloembollenkweker Cornelis Gerrit van Tubergen
Aan de Wagenweg In Haarlem en direct aan het Florapark gelegen staat een bijzonder stadswoonhuis met de naam ‘Over-Hout’. Het huis is tussen 1911 en 1912 op basis van een ontwerp van de Haarlemse architect J.B. van Loghem gebouwd. De opdrachtgever voor de bouw was de toenmalige eigenaar van het perceel, F.M. baron van Lynden. Deze baron was een in Haarlem bekend persoon, die zitting had in vele gemeentelijke, filantropische en kerkelijke besturen. Zelf woonde Van Lynden in een groot hoekhuis naast het bovengenoemde perceel. Op 9 juli 1911, slechts enkele maanden na het indienen van de bouwaanvraag voor het nieuw te bouwen woonhuis, kwam de baron op 64-jarige leeftijd onverwachts te overlijden. Het Haarlems Dagblad meldt: Zaterdagavond is zeer plotseling overleden de heer F.M. baron van Lynden. Omstreeks 9 uur begaf de heer van Lynden zich naar zijn woning aan den Wagenweg, toen hij zich in het Florapark onwel voelde worden. Hij steunde op een tuinhek en had nog de kracht een paar personen, die op een bank zaten, te wenken, doch voordat het huis bereikt was, bleek de heer van Lynden reeds overleden.(1)
Huis Over-Hout is door Van Loghem ontworpen voor de van oorsprong uit Amsterdam afkomstige bloembollenkweker C.G. van Tubergen. Hij richtte in 1868 de firma C.G. van Tubergen op. Deze firma was een familiebedrijf, dat in de periode 1890-1930 een grote naam verwierf door zijn bijzondere producten. De kwekerij organiseerde botanische zoektochten in Klein- en Centraal-Azië, met als doel zeldzame inheemse bol- en knolgewassen te vinden. De vondsten van de expedities werden naar de kwekerij in Haarlem getransporteerd, waarna zij na teelt en kruising op de markt werden gebracht. Zo ontstonden talloze nieuwe geslachten van fraaie bloemen, die in grote hoeveelheden hun weg vonden naar niet alleen de Nederlandse tuinen, maar ook naar het buitenland, met name Engeland en de Verenigde Staten.
Het interieur van het stadswoonhuis is in belangrijke mate behouden gebleven en vormt een mooi voorbeeld van het vroege werk van Van Loghem. Zoals straks blijkt heeft het huis een bijzondere indeling en bevat het verschillende verwijzingen naar het beroep van Van Tubergen.
Han van Loghem
De architect Johannes Bernardus (Han) van Loghem (1881-1940) is in Haarlem geboren als zoon van een gegoede bloembollenkweker.(2) Na het afronden van zijn studie bouwkunde in Delft vestigde hij zich als architect in Haarlem. Hij ontwierp in de periode tussen 1910 en 1920 circa twintig land- en woonhuizen , bijna alle in de zuidelijke uitbreidingswijken van Haarlem en in Heemstede. In 1912 betrok hij met zijn echtgenote de door hem zelf ontworpen villa ‘De Steenhaag’ in Heemstede, fraai gelegen aan het Spaarne. In dezelfde periode en daarna was Han van Loghem overigens ook actief voor de Kennemer Elektriciteit-Maatschappij (KEM) en het Provinciaal Elektriciteitsbedrijf van Noord-Holland (PEN), waarvoor hij zo’n tachtig transformatorhuisjes ontwierp.
Huis Over-Hout was een van zijn eerste opdrachten; mogelijk is hij via zijn vader, eveneens bollenkweker, met Van Tubergen in contact gekomen. Het vroege werk van Van Loghem staat onder invloed van H.P. Berlage en de Engelse landhuisbouw; tevens liet hij zich inspireren door meer traditionele Hollandse architectuur zoals de boerderijbouw en patriciërhuizen uit de 17de en de 18de eeuw. Geleidelijk werd zijn werk strakker en moderner; eerst meer in de trant van de Amsterdamse en de Nieuwe Haagse School, later steeds meer volgens de principes van het Nieuwe Bouwen. Na 1920 voerde hij verscheidene projecten uit voor woningbouwcomplexen voor middenstanders en arbeiders, waarvan Tuinwijk-Zuid in Haarlem en Betondorp in de Amsterdamse Watergraafsmeer tegenwoordig de bekendste zijn. De voorgevel van huis Over-Hout verraadt duidelijk de invloed van Berlage met het sobere gemetselde muurwerk met op de constructief belangrijke plaatsen natuurstenen elementen. De als klassieke toegangspoort met fronton vormgegeven entree en de pilasterachtige ornamenten met cannelures rechts boven in de gevel verwijzen daarentegen meer naar de klassieke bouwtraditie. Opvallend is ook de opdeling van de voorgevel in twee aparte gevels: als voorbijganger is het niet direct zichtbaar dat de linker en rechter gevel tot hetzelfde huis behoren. De linker gevel met de noklijn van het dak parallel aan de Wagenweg wijkt terug, zodat er aan de straat een strook voor groenaanleg ontstaat. Het bouwdeel rechts is hoger van opzet en staat direct aan de straat, met de nok loodrecht op de Wagenweg. Het feit dat Van Loghem voor deze opzet heeft gekozen is in de eerste plaats verklaarbaar uit de functies van de linker en de rechter beuk op de begane grond: de linker beuk bevatte de meer intieme woonvertrekken, en de rechterbeuk de hoge ruimte van het trappenhuis. In de tweede plaats leverde het laten terugspringen van de linker gevel naast het ondiepe voortuintje nog een voordeel op: de vertrekken aan de straatzijde van de rechter beuk kregen een zijgevel, zodat er extra lichttoetreding kwam en er een fraai uitzicht over de Wagenweg ontstond. Vanuit meer stedenbouwkundig perspectief vormt de linker gevel tevens een soepele overgang naar het in 1911 reeds bestaande buurpand, waar zoals gezegd baron Van Lynden woonde.
De entree is omlijst met stroken terracotta bouwornamentiek met daarop sculpturen van bloembollen, en ook in het timpaan, dat tevens de naam van het huis vermeldt, zijn bloembollen aangebracht. Het fronton is gedekt met pannen, waarvan de vorstpan en de uiteinden van een florale krul zijn voorzien. De toepassing van dergelijke bouwsculpturen is kenmerkend voor het vroege werk van Van Loghem. Naast een decoratieve functie vervullen zijn ornamenten tevens een functie als betekenisdrager: zij verwijzen op associatieve wijze naar de persoonlijkheid, levensbeschouwing of, zoals in dit geval, het beroep van de bewoner.
Cornelis Gerrit van Tubergen
In de vaste rubriek ‘Karakterschets’ van De Hollandsche Revue, maandblad voor christendom en cultuur, is in een geïllustreerd artikel uit 1906 uitgebreid aandacht besteed aan C. G. van Tubergen.(3) De Hollandsche Revue is een door Frans Netscher gestart tijdschrift dat in januari 1896 voor het eerst verscheen. Gedurende een kwart eeuw zou Frans Netscher alle artikelen van het tijdschrift schrijven en redigeren. Het tijdschrift verscheen tot 1936. De karakterschets geeft een goed beeld van de levensloop van Van Tubergen en de ontwikkeling van de gelijknamige firma.
Van Tubergen is in 1845 in Amsterdam geboren als zoon van een tabakshandelaar. Op jonge leeftijd had hij reeds belangstelling voor planten:
‘Ik zie ’t nog als de dag van gisteren voor me, hoe ik met mijn vader te Amsterdam liep…. Ja, ’t is mal, hoe je soms in het bollenvak kunt komen…. Nu, z³³ is ’t met mij gegaan…. Ik liep dan als een jongen met mijn vader te Amsterdam….. ’t was op den Ringdijk…. Mijn vader was koopman, hij was in de tabak….. en daar kwamen we den ouden Groenewegen tegen, die toen hortulanus te Amsterdam was….. En toen mijn vader zoo met Groenewegen, die een kennis van hem was, liep te praten, kwam het gesprek ook op mij. En toen zei mijn vader: wat ik met dien jongen beginnen moet, weet ik niet; hij zit thuis maar met plantjes en stekjes in sigarenkistjes te knoeien, en als ik den boel omkeer, dan begint hij te grienen. En toen zei Groenewegen: weet je wat, stuur den jongen voor ’n jaar of drie bij mij…… als hij zoo’n liefhebberij voor planten heeft, wie weet….’
Na enkele jaren in de leer te zijn geweest bij deze heer Groenewegen, die hem de basiskennis van het kwekersvak bijbracht en na meer theoretisch onderricht van de toen bekende botanicus professor C.A.J.A. Oudemans genoten te hebben, kreeg hij een betrekking als kantoormedewerker bij het Haarlemse kwekersbedrijf A.C. van Eeden & Co. Van Tubergen hield echter niet van het werk op kantoor en hij besloot dat hij een eigen kwekerij wilde beginnen. In 1868 kocht hij met behulp van geld van zijn vader het voormalige buiten Zwanenburg aan.(4 en 5) Zwanenburg ligt In het gebied rond de huidige Koninginneweg en grenst aan de Leidsevaart. Hier bevonden zich verschillende voormalige hoeves en buitens, waar de eigenaren voor een redelijke prijs dikwijls wel vanaf wilden. Op dit terrein begon hij, samen met zijn vader en broer, een tuinbouwbedrijf en bollenkwekerij. Hij en zijn vader betrokken het aan de Leidsevaart gelegen huis Zwanenburg. Hij zou hier tot zijn verhuizing in 1912 naar zijn nieuwe huis aan de Wagenweg blijven wonen.
Voor de nieuwe kwekerij was het aanvankelijk niet eenvoudig een bloeiend bedrijf op te bouwen. De beste gronden waren reeds bezet door gerenommeerde bollenkwekers, en financiering voor uitbreiding was moeilijk te vinden. Gaandeweg slaagden de Van Tubergens er echter in om het bedrijf te vergroten en op slimme wijze het handelsnetwerk uit te breiden. Naast bloembollen richtten zij zich tevens op de handel in zaden. In de loop der tijd wisten zij nieuwe gronden aan te kopen en een naam te vestigen als kwekerij. Daarvoor moesten zij heel hard werken. Van Tubergen vertelt hierover:
‘[…] we waren maar met ons vieren… Dat was wérken…. ’s Nachts om 4 uur belde de knecht me op, en dan liep ik als een gek naar het zaadhuisje, en daar kwam je dan niet uit voor ’s avonds 10 uur…. Alleen even een oogenblik om te eten. En zoo dag aan dag…. Hè, wat een verschil met tegenwoordig, nu men een werkdag van 8 uur o zoo nodig acht!… Maar ik heb ’t dan ook moeten bezuren; ik heb er een ziekte mee opgeloopen….ik kreeg ’t met mijn zenuwen te kwaad…. Dat heeft jaren geduurd, en ik ben ’t n³g niet kwijt….’
Rond 1900 had de firma Van Tubergen met eigen kwekerijen in Haarlem, Heemstede en Hillegom het waarschijnlijk grootste assortiment bijzondere bol- en knolgewassen en vaste planten van Nederland.
In 1882 stapte een neef van Van Tubergen in de firma, J.M.C. Hoog, eerste telg van de familie die na de dood van Van Tubergen eigenaar van het bedrijf zou worden. In 1890 voegde Th. M. Hoog zich als firmant bij het bedrijf. Mede dankzij zijn inzet werden nieuwe bolrassen ontwikkeld en bestaande verbeterd. J.C.M. Hoog was een belangrijke initiatiefnemer wat betreft het organiseren van zoektochten naar nieuwe en onbekende variëteiten. Het bedrijf had contacten met bekende botanisten in Rusland en Azië die op aanwijzing van J.M.C. Hoog naar zeer afgelegen en dikwijls onherbergzame gebieden afreisden. Mede hierdoor verkreeg het bedrijf internationale bekendheid. De producten van de firma wonnen vele prijzen tijden bloemententoonstellingen. De afnemers konden de door hen gewenste producten bestellen uit fraai geïllustreerde catalogi en prijscouranten.
Van Tubergen is zijn hele leven ongehuwd gebleven; naar eigen zeggen had hij gewoon geen tijd om aan de vrouw te geraken. Aanvankelijk huurde hij het huis van de douairière van baron Van Lynden. Het is niet bekend welke afspraken Van Tubergen en baron Van Lynden destijds over de bouw en toekomstige bezit van het stadswoonhuis hebben gemaakt. In 1916 verwierf Van Tubergen het eigendom van het pand. Hij bewoonde het huis samen met zijn zuster Johanna Machtilda (1852-1927); zoals gebruikelijk in die tijd hadden zij een inwonende dienstbode. Na zijn overlijden in 1919 bleef zijn zus hier nog wonen tot haar dood in 1927.
Een doordachte plattegrond
Het uit een begane grond, verdieping en zolder bestaande huis heeft de oorspronkelijke indeling goed behouden. In 1962 heeft huis Over-Hout een nieuwe keuken gekregen, waarbij tevens de vroegere bijkeuken is verbouwd tot eetkamer. Op basis van de plattegronden uit de bouwperiode kunnen de vroegere functies van de ruimtes vastgesteld worden.
Het huis is gebouwd op een perceel dat een schuine hoek maakt ten opzichte van de Wagenweg; bovendien heeft dit perceel na enkele meters nog een tweede knik naar links. Van Loghem moest bij het ontwerpen van de plattegronden rekening houden met deze eigenaardigheden van de te bebouwen kavel. De aan de straatzijde gelegen vertrekken volgen de rooilijn van de Wagenweg; de vertrekken aan de tuinzijde zijn echter overhoeks georiënteerd op dezelfde Wagenweg. In principe zou dit op de plaats waar voor- en achterkamers elkaar ontmoeten tot ruimtes met schuine hoeken leiden. Van Loghem voorkomt dit door in de rechter beuk een trappenhuis met halve cirkelvorm te maken. De ruimte achter de halve cirkel bevat op de begane grond de toegang tot de kelder; daarboven bevindt zich een open plaats of lichthof. Deze zorgt voor extra daglichttoetreding in het trappenhuis. In de linker beuk krijgen de achterkamers een meer rechthoekige vorm door in de hoek een driehoekige kastruimte te creëren. De taartpuntvormige restruimte in de rechter beuk biedt op de begane grond plaats aan een toiletruimte en een garderoberuimte; op de eerste verdieping is hier eveneens een toilet en de trap naar de zolder geplaatst. Aan de straatzijde zijn de zijmuren verdikt, teneinde ook hier de ruimtes recht te trekken. Door deze opzet camoufleert Van Loghem als het ware de schuine vormen van het perceel, terwijl hij tegelijkertijd alle beschikbare ruimte gebruikt.
Het huis heeft een tweebeukige opzet, waarbij de belangrijkste woonvertrekken in de linker beuk geplaatst zijn en de rechter beuk de verkeers- en ontvangstruimtes, dienstvertrekken, toiletruimtes, de badkamer en kleinere slaapkamers bevat. De hoofdentree bevindt zich rechts en geeft toegang tot het tochtportaal. Vanuit het tochtportaal leidt een deur rechts naar de garderoberuimte en een toiletruimte; de tegenover liggende deur voert naar de spreekkamer. De hal geeft vervolgens toegang tot de overige vertrekken op de begane grond: de aan de straatzijde gelegen woonkamer, de aan de achterzijde gelegen tuinkamer met erker en de keuken met de in een uitbouw van slechts een bouwlaag geplaatste bijkeuken. De woonkamer is door een deur verbonden met de spreekkamer die ook vanuit de vestibule bereikbaar is. De indeling van de verdieping komt grotendeels overeen met de indeling van de begane grond. In de linker beuk bevond zich aan de straatzijde de studeerkamer van de heer Van Tubergen; daarachter bevond zich zijn slaapkamer met balkon. De andere beuk bevat twee slaapkamers; een aan de achterzijde en een aan de voorzijde. Deze laatste deed dienst als slaapkamer voor de zus van Van Tubergen. De badkamer en de zoldertrap bevinden zich rechts van deze slaapkamer. De zolder bevatte linksachter een ruime logeerkamer, en twee kleinere kamertjes waarvan er tenminste een voor de dienstbode bestemd was.
Interieur
De hal met de in de halve cirkelvorm geplaatste gebogen trap getuigt van het bijzondere talent dat Van Loghem op het gebied van interieurontwerp had. De twee kleine boogvensters in de muur vormen een verwijzing naar de Romaanse architectuur. De halfronde vorm van de hal en het onbeschilderde hout wekken enige associatie op met een middeleeuwse toren. Wanneer men de hal van buiten, dat wil zeggen vanaf de open plaats ziet, wordt deze associatie nog sterker. De gebogen trap is sierlijk vormgegeven en heeft sobere ornamenten die de invloed die Berlage destijds op Van Loghem had verraden. Bijzonder is ook de losstaande houten bank, die door Van Loghem speciaal voor deze ruimte ontworpen is: de gebogen leuning volgt de vorm van de wand.
Halverwege de trap bevinden zich grenzend aan de lichthof drie gekoppelde vensters, die aan de onderzijde trapsgewijs verspringen. De vensters bevatten glas-in-loodramen, met daarin een fraai gestileerde voorstelling van tulpen die uit hun bollen verrijzen. Noch de ontwerper noch de vervaardiger van de ramen is bekend.
Oorspronkelijk bevond zich een schouw in de traphal. Deze schouw is in 1924 verwijderd, toen het huis een nieuwe C.V.-installatie kreeg. Van deze installatie, die in opdracht van de zuster van Van Tubergen uitgevoerd is, is een plattegrondtekening bewaard gebleven. De fraai ontworpen schouwen van de tuin-, woon- en spreekkamer zijn wel behouden gebleven. Overigens is het huis in de bouwtijd al voor een deel van dubbele beglazing is voorzien. Zo heeft de slaapkamer van Van Tubergen een extra stel ramen die in de wand weggeborgen kunnen worden. Wanneer het kouder begon te worden konden de extra ramen over een rails dichtgeschoven worden. De woon- en spreekkamer op de begane grond hebben een identiek systeem; hier betreft het echter luiken in plaats van ramen.
De vorm van de hal op begane grond zet zich voort op de verdieping, waar een in de stijl van Berlage uitgevoerde houten balustrade de trap van de hal scheidt. Boven de trap hangt nog de uit de bouwtijd stammende lamp.
De interieurafwerking op de begane grond wordt gekenmerkt door het vele gebruik van onbeschilderd hout in de vorm van lambriseringen, plafondbalken, deuren en kasten. Door het gebruik van een wat lichtere beits voor de panelen ontstaat enig contrast. Het merendeel van de deuren op de begane grond en de verdieping heeft bovenin twee vierkante raampjes van glas in lood met een abstracte voorstelling van een uit de bol opbloeiende hyacint, die evenals de voorstelling met tulpen in het trappenhuis verwijst naar het beroep van Van Tubergen. De tuinkamer heeft aan de achterzijde een vaste kastenwand, die de vorm van de erker weerspiegelt. De grote zandstenen schouw is in een inglenook geplaatst. De schouw steunt op twee zuilen met een door de Romaanse bouwkunst beïnvloede vormgeving. Rond de haardplaat en in de haard is een betegeling van fraai geglazuurde tegels aangebracht. Voor de schouw bevindt zich nog de oorspronkelijke kachel.
Tegels met een betekenis
Op de schouwboezem van de tuinkamer vinden we ter decoratie een doorlopende strook van tegeltjes, waarop aapjes afgebeeld staan, die links en rechts beëindigd is door tegeltjes met een geometrisch motief. Ook in de woonkamer is een zandstenen schouw geplaatst, eveneens versierd met enkele decoratieve tegeltjes: een met een eekhoorn, een met een kraaiende haan staande voor de opkomende zon, en eentje met een vos.
Het gebruik van tegels in woonhuizen nam vanaf het einde van de 19de eeuw sterk toe. Praktische, hygiënische en esthetische redenen speelden daarbij een belangrijke rol.(6) Door technologische vernieuwingen op het gebied van de tegelproductie gedurende de tweede helft van de 19de eeuw kwamen relatief goedkope en kwalitatief hoogwaardige tegels beschikbaar. Deze tegels konden in grote hoeveelheden en in alle mogelijke kleuren, stijlen, vormen, maten en patronen geleverd worden. Alle decoratieve tegeltjes op de schouwen in de voormalige tuin- en woonkamer zijn afkomstig van de aardewerkfabriek De Porceleyne Fles uit Delft. De Porceleyne Fles bestond reeds in de 17de eeuw. Joost Thooft kocht het bedrijf in 1876 en blies het nieuw leven in. De kunstenaar Adolph le Comte werd in 1877 aangesteld als artistiek directeur. Het bedrijf maakte in de decennia daarna een bloeiperiode door, waarbij op het gebied van de tegelproductie verschillende deels nieuwe technieken toegepast werden en artistieke vernieuwing plaatsvond.
Een van de specialiteiten op tegelgebied van De Porceleyne Fles betrof de toepassing van de cloisonné-techniek.(7) Bij deze techniek, die overigens al zeer oud is, wordt gebruik gemaakt van opstaande randjes rond de verschillende kleurvlakken. Deze randjes voorkomen dat bij het aanbrengen van email of glazuur deze met elkaar gaan mengen. Met behulp van een mal perst men uit de kleimassa een tegel die het patroon van de benodigde opstaande randjes bevat. Na het bakken van deze tegel ontstaat de zogenaamde tegelbiscuit. De verschillende vlakjes van de tegel vult men vervolgens met glazuur, waarna een tweede gang naar de oven volgt. Kenmerkend voor de cloisonné tegel is het reliëf, veroorzaakt door het oorspronkelijke perspatroon. Tussen circa 1907 en 1977 bracht de plateelbakkerij meer dan duizend verschillende decors op de markt. De kunstenaar L.E.F. Bodart, die van 1888 tot 1933 bij De Porceleyne Fles in dienst was, maakte bijna alle ontwerpen voor de tijdens de eerste decennia van de 20ste eeuw geproduceerde cloisonné-tegels; ook de in het huis van Van Tubergen gebruikte tegels zijn door hem ontworpen. De decors werden afgebeeld in handelscatalogi, waaruit de klanten de door hen gewenste tegels konden kiezen.
Uit de keuze van Van Tubergen voor dieren spreekt een gevoel van verbondenheid met de natuur. De specifieke keuze voor een eekhoorn, haan met rijzende zon en vos laat zich mogelijk verklaren uit associaties die Van Tubergen tussen deze dieren en zijn eigen leven als bollenkweker maakte: de eekhoorn als nijvere verzamelaar van zaden, de haan met rijzende zon als symbool voor vroeg opstaan, hard werken en de zegen van het zonlicht, en de vos als teken van slimheid en handelsgeest. De tegel met de haan is om een andere reden bijzonder te noemen. Zoals gezegd ontwierp Van Loghem een groot aantal transformatorhuisjes verspreid door heel Noord-Holland. In alle gevallen versierde hij deze met twee tegels, met daarop respectievelijk een hond en een kraaiende haan afgebeeld.(8) De hond is een vervaarlijk uitziende buldog, en het tegeltje met de haan is identiek aan het tegeltje in de woonkamer van Van Tubergen. Waarschijnlijk hadden de tegels op de elektriciteitshuisjes een symbolische betekenis, maar hierover is verder niets bekend. Van Loghem was een overtuigd socialist en een haan met rijzende zon zou daarom kunnen refereren aan de dageraad van het socialisme. Meer algemeen is de haan al eeuwenlang een symbool voor de opkomende zon; en op kerktorens geplaatst riep de haan op tot het ochtendgebed. Het is zeer onaannemelijk dat een particulier nutsbedrijf (de KEM) of een openbaar nutsbedrijf (de PEN) voor een socialistisch symbool zou hebben gekozen. De meest voor de hand liggende duiding van de twee tegels is dat de haan met rijzende zon staat voor de energie die het transformatorhuisje voor de aanbrekende dag gaat leveren en dat de buldog vooral een waarschuwing is voor mensen om niet in het gebouwtje te komen. Later kregen deze huisjes de bekende waarschuwingstekst onder een gele driehoek: ‘Levensgevaar, hoge spanning!’.
Van Tubergen zelf was niet in de politiek geïnteresseerd en was zeker geen socialist; in de eerder genoemde karakterschets in de Hollandsche Revue zegt hij over de politiek:
‘Wilt u wel gelooven, meneer, dat ’t mij nu net eender is, of er tien of dertig leden in den Raad van Haarlem zitten. Ik heb ook nog nooit gestemd. Den laatsten keer zijn ze hier met een rijtuig geweest om mij te halen; ik moest ook stemmen! Maar ik zei: ben je mal menschen! Wat kan mij dat schelen….En zeg nu zelf, meneer, wat geeft dat alles? Wat is er nu veranderd met al die regeeringen? Niets! Alleen betaal je wat meer belasting, en een hééleboel meer ook. Werk en doe je plicht. Maar met werken alléén kom je er toch ook niet….’
Van Tubergen blijkt wel te geloven in de voorzienigheid en een hoger vaststaand plan die onze lotsbestemming bepalen, en prijst de schoonheid van de natuur:
‘[…] we verbeelden ons zooveel, maar ’t is alles niets gedaan, we komen toch allen op de plaats, die voor ons is aangewezen…. We zitten allemaal vast…. Kijk maar ’s in een mikroskoop…. Ja, daar heb ik tegenwoordig zooveel tijd niet meer voor; alleen Zondags doe ik dat nog wel’s …. Nou meneer, wat is dat mooi, wat is dat prachtig, wat zie je dan een wonderlijke dingen… ’t is om de tranen in je oogen te krijgen…. En geloof je dan nog?…. och kom, dat kan niet, dat k¡n niet…. We hebben allemaal onze plaats, we zitten allemaal vast.’
Op zijn slaapkamer, waar hij na een lange werkdag eindelijk kon rusten, wachtte hem op het tegeltableau achter de wastafel een abstract gestileerde afbeelding van een groene heester.
Na het overlijden in 1919 van Van Tubergen zette de familie Hoog het bedrijf voort. Vanaf circa 1920 oefende de gemeente Haarlem druk uit op de firma om haar Haarlemse gronden te verkopen ten behoeve van stadsuitbreiding. De familie weigerde dit en pas in 1978 verhuisde het bedrijf naar elders. In de periode daarna kwam er weliswaar een einde aan het bestaan van de firma als familiebedrijf, maar in gewijzigde vorm levert het bedrijf tot op de dag van vandaag, nu vanuit Heemstede en nog steeds onder de naam Van Tubergen, bollen en planten.(9) Een van de historische hoogtepunten uit het bestaan van de firma is het bezoek in 1928 van de Britse minister van Buitenlandse Zaken Sir Joseph Austen Chamberlain en zijn familie aan de kwekerij; op een van de hiervan gemaakte foto’s zien we Chamberlain over een bollenveld van Van Tubergen lopen, met op de achtergrond de nieuwe Sint-Bavo en de oprukkende bebouwing van Haarlem.
Noten
1. Bericht in Het Haarlems Dagblad van 10 juli 1911.
2. W. de Wagt, J.B. van Loghem 1881-1940. Landhuizen, stadswoonhuizen en woningbouwprojecten, Haarlem 1995.
3. ‘Karakterschets. C.G. van Tubergen jr.’, De Hollandsche Revue 11 (1906), pp 614-630.
4. K. Hoog, De bollen zijn weer best. De geschiedenis van het Haarlemse familiebedrijf Koninklijke Bloembollen- en Zaadhandel van Tubergen B.V., Leersum 2013.
5. G.L. Slieker, ‘Argeloos geplaatst. De theekoepel Vaartzicht, de Firma C.G. van Tubergen en de Camera Obscura’, Haerlem Jaarboek 1999, pp. 51-64.
6. A. Westra, ‘Bouwmaterialen. Wand- en vloertegels’, in: B. Laan, E. Koldeweij en C.P. Krabbe (red.), Wonen in een monumentaal huis, Amsterdam 2012, pp. 257-269.
7. J. Pluis, Nederlandse tegels 1900-2000, Leiden 2008.
8. Voor de tegels op de door Van Loghem ontworpen transformatorhuisjes, zie de website van het Nederlands Tegelmuseum: ‘Tegels op locatie in Nederland. Wandelroute, Fietsroute, Autoroute of Inventaris’, http://www.nederlandstegelmuseum.nl/insitu/insitu_route_list.php?routenaam=ELE-NH1.
9. www.vantubergen.nl