Huis Keizersgracht 452 door Cornelis Outshoorn en Ed. Cuypers
28/02/2017 door Coert Krabbe
Interieurs in soorten en smaken: een reis door de tijd
Het grachtenhuis Keizersgracht 452, een in het oog springende verschijning op de hoek met het Molenpad, kan bogen op een rijke bouwgeschiedenis. De historische gelaagdheid, die kenmerkend is voor zo veel grachtenpanden, vormt een rode draad in dit verhaal, waarbij de nadruk ligt op twee ingrijpende verbouwingen, respectievelijk uit 1860-1861 en vervolgens omstreeks 1895. Daardoor heeft het huis, zowel van binnen als van buiten, een sterk 19de-eeuwse uitstraling die grotendeels dateert uit de periode van de neostijlen. Toch gaat de geschiedenis ervan aanmerkelijk verder terug. Het huis kwam in 1685 tot stand, in opdracht van een zekere Joannes Vinckel.(1)
Het stadspaleis van Joannes Vinckel
Op de plek waar in 1685 het huis verrees, stond eerder in de 17de eeuw de stadsbeeldhouwerij. Het jaar van oprichting is niet overgeleverd, maar het is bekend dat deze in 1625 in bedrijf was. Het complex stond in het eerste deel van de grachtengordel die zich uitstrekte vanaf de Brouwersgracht tot even voorbij het Molenpad. De beeldhouwwerkplaats was gedurende enkele decennia ondergebracht in wat destijds een uithoek van de stad was, totdat vanaf 1660 de hoofdgrachten werden doorgetrokken tot voorbij de Amstel. Het complex moest daarbij het veld ruimen en dat gold ook voor andere stadswerkplaatsen die in de nabijheid waren gevestigd.
Op een vogelvluchtkaart van Jacob Bosch uit circa 1681 is te zien dat het trapeziumachtige perceel, waarop luttele jaren later het huis van Vinckel zou verrijzen, nog voor een deel bebouwd was. Bosch beeldt twee smalle huizen aan het Molenpad af, die vrijwel direct na de totstandkoming van de kaart moeten zijn afgebroken. Het huis dat er voor in de plaats kwam, de kern van het huidige pand, is opgebouwd uit een souterrain, bel-etage, twee verdiepingen, zolder en vliering.
Het grondplan van Keizersgracht 452 met de achter de entree gelegen hal en middengang alsook de plaats van het trappenhuis links achter de gang en de monumentale vertrekken aan de voorzijde, lijkt terug te gaan tot de bouwtijd. Helaas ging in de tweede helft van de 20ste eeuw de indeling aan de achterzijde volledig op de schop. De oudst bekende plattegrond van het huis stamt uit 1927 en dus van voor die wijzigingen. Het is goed mogelijk dat deze tekening de oorspronkelijke opzet weergeeft, met aan weerszijden van de hal en de gang verscheidene ruimten: rechts twee grote vertrekken en links, voor en achter het trappenhuis, drie kleinere. Aangezien het huis een onregelmatige plattegrond heeft, komen terzijde van de ontvangstvertrekken verscheidene restruimten voor.
De bouwmuren en balklagen gaan eveneens terug tot de ontstaanstijd, net als de kap in carrévorm, een oplossing die destijds vaak werd toegepast voor grote huizen. Deze kapconstructie, die op de tweede verdieping wordt ondersteund door standvinken, is nog goeddeels in het zicht.
Hoewel de buitenmuren uit de ontstaanstijd stammen, is dat thans niet te zien omdat op de gevels in 1860-1861 een pleisterlaag en nieuwe decoraties zijn aangebracht. De oorspronkelijke verschijningsvorm staat afgebeeld in het door Caspar Philips uitgegeven Grachtenboek (1768-1770). Zoals gebruikelijk in de laat 17de-eeuwse (woonhuis)architectuur was de vormgeving sober en lag de nadruk op de verhoudingen van de gebouwonderdelen. In de oorspronkelijke situatie bleven de decoraties beperkt tot de ingangspartij in de vorm van twee beelden en twee vazen. Een vergelijking van het Grachtenboek met de huidige situatie wijst uit dat de plaats van de vensteropeningen niet is gewijzigd er zijn slechts een paar vensters op de tweede verdieping dichtgezet.
Wijzigingen uit de 18de eeuw
Vrijwel ieder grachtenhuis uit de ontstaanstijd van de grachtengordel onderging in de 18de eeuw een verbouwing, zo ook Keizersgracht 452. Veel is hierover niet bekend, maar duidelijk is wel dat weinig onderdelen behouden zijn gebleven. Uit bronnen blijkt dat de wanden en het plafond van een vertrek op de bel-etage waren verrijkt met plafond- en wandschilderingen uit 1740-1742 van de hand van de kunstenaar Jacques de Roore.(2) Ze waren gemaakt in opdracht van Gerard Aarnout Hasselaar, sinds 1738 eigenaar van het huis. Als onderwerp van de voorstellingen was Pandora genomen. Het is gissen waarom deze mythologische figuur, die na het openen van de spreekwoordelijke doos ellende en rampspoed afriep over de aarde, hier als onderwerp was genomen. Geen stof om je over te verlustigen in een pronkkamer, althans vanuit hedendaags perspectief, maar wellicht gold het tafereel als een vermaning. In De nieuwe Schouburg der Nederlantsche Kunstschilders en Schilderessen noemt de auteur, Jan van Gool, de afmetingen van de plafondschildering: ‘het is lang 28 en breet 18 voet’. Slechts één ruimte komt in aanmerking als plek voor deze kunstwerken: de grote kamer rechts van de hal, te meer omdat recht tegenover de schouw een schildering was aangebracht. De andere vertrekken met de door Van Gool genoemde verhouding van circa één bij anderhalf waren veel kleiner en minder representatief en dus niet de geëigende plaats voor dergelijke kostbare schilderingen.
Cornelis Outshoorn
In 1860-1861 onderging het pand een transformatie naar plannen van Cornelis Outshoorn (1810-1875). Deze ontwerper verdient een nadere kennismaking niet alleen vanwege zijn belang voor de Nederlandse architectuur, maar ook vanwege de connectie met de opdrachtgever van de verbouwing van het huis aan de Keizersgracht uit de jaren 1860. Outshoorn was in de jaren 1850 en 1860, gemeten aan de aard en omvang van zijn orderportefeuille, de meest succesvolle architect in Nederland. In 1857 stichtte hij zijn eigen architectenbureau. In het bouwkundig tijdschrift De Opmerker van 1902 staat: ‘Voor zoover wij kunnen nagaan, was Cornelis Oudshoorn [sic] de eerste Nederlandsche architect, die een bureau had. De groote werken, waarmede men hem belastte, schenen zulk een bureau noodig te maken. Oudshoorn was de eerste, die geacht kan worden een architect geweest te zijn met het moderne type overeenkomend. Man van zaken voor alles, wist hij zich door geschikte hulpkrachten te omringen, en huldigde hij de leer, dat alles zijn prijs heeft’.(3) Uit het citaat blijkt dat Outshoorn een commercieel ingestelde bouwkundige was, die leiding gaf aan de eerste grote architectenfirma in Nederland. Doordat hij de beschikking had over tekenaars en andere (bureau)medewerkers was hij in staat grote en complexe opdrachten aan te nemen.
Een belangrijke leerschool, niet alleen in architectonische maar ook in organisatorische zin, was zijn arbeidsverband van 1838 tot 1857 bij de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (HIJSM). Outshoorns hoofdtaak binnen die organisatie was het ontwerpen van stationsgebouwen. De HIJSM, die op het gebied van de spoorwegaanleg een pioniersrol speelde in Nederland, stond onder leiding van de ingenieur F.W. Conrad. De manier waarop deze directeur de regie had over de aanleg van spoorwegen en de totstandkoming van de bijbehorende gebouwen alsook over de medewerkers die hiermee waren belast, strekte Outshoorn ongetwijfeld tot voorbeeld voor zijn eigen bedrijf. In Amsterdam realiseerde hij een reeks van opzienbare gebouwen: het allang verdwenen hoofdpostkantoor aan de Nieuwezijds Voorburgwal (1855-1856), het in 1989 verminkte Museum Fodor aan de Keizersgracht (1861-1863, nu FOAM), het Amstel Hotel (1863-1867) en het in ijzer en glas opgetrokken Paleis voor Volksvlijt (1857-1864, afgebrand in 1929). Tot de Raad van Toezicht van deze opzienbarende, in het Amsterdamse collectieve geheugen vast genestelde creatie behoorde Elias Jacob Fuld (1822-1888?), een uit Frankfurt am Main afkomstige joodse bankier, die zich in 1853 in Nederland had gevestigd.(4) Ongetwijfeld had Outshoorn door deze connectie de opdracht voor Fulds huis aan de Keizersgracht te danken.
Kantoor aan huis
Fuld stond aan het hoofd van de bankiersfirma Becker en Fuld.(5) In die tijd was het in deze branche gebruikelijk, althans in Nederland, om kantoor aan huis te houden. Fuld brak met dit patroon door een apart kantoordeel te laten bouwen op de plaats van het vroegere koetshuis, aan de andere zijde van de tuin, ook naar ontwerp van Outshoorn. Niettemin is het goed mogelijk dat de bel-etage van het hoofdhuis tevens voor zakelijke doeleinden werd gebruikt. Het kantoorgebouw met zijn ingang aan het Molenpad is vrij sober behandeld en daardoor weinig representatief. Aannemelijk is dat chique cliënten op de bel-etage in het hoofdhuis aan de Keizersgracht werden ontvangen.
Op de tuingevel van het kantoordeel, dat mogelijk tevens een koetshuis, stal en bediendenwoningen bevatte, staan het jaartal 1859 en de namen van Maximiliaan Ernst en Martin Ernst Fuld, de zoons van Elias, vermeld. Dit gebouw, dat aan het begin van de 20ste eeuw een verbouwing onderging, is opgetrokken in ongepleisterde baksteen, net als bijvoorbeeld het Amstelhotel dat Outshoorn kort erna ontwierp. De gevels van het hoofdhuis zijn daarentegen gepleisterd, ongetwijfeld uit praktisch oogpunt om de sporen van de verbouwing te maskeren. In de 20ste eeuw is het exterieur kraakwit geschilderd. Gezien andere voorbeelden uit die tijd is het plausibel dat de pleisterlaag oorspronkelijk was voorzien van een zandsteenkleur.
Was de bel-etage van het hoofdhuis het toneel van ontvangsten, die zoals gezegd mogelijk ook van zakelijke aard waren, de daarboven gelegen verdieping vormde het privédomein van de familie. Aan de voorzijde is plaats ingeruimd voor drie grote vertrekken met overdadige stucplafonds. Deze ruimten fungeerden, zo mogen we aannemen, als woonkamers van het gezin Fuld, bestaande uit zijn vrouw Lina Hecht (geboren in 1836), ook afkomstig uit Frankfurt, de twee zojuist genoemde zoons (geboren in 1857 en 1858) en drie dochters. Het laatstgenoemde drietal is in het huis aan de Keizersgracht geboren: Dorothea Maria in 1862, Milly Antonie in 1866 en Rosine Marianne in 1871. Het gezin kon beschikken over een legertje personeel, waaronder een kamenier, dienstboden, huisknechten, gouvernantes en kinderjuffrouwen.(6) Hun werkruimten, zoals de keuken, en de slaapvertrekken waren, conform toenmalig gebruik, in het souterrain en op zolder ondergebracht.
Versieringen aan de binnen- en buitenzijde
Hoewel Outshoorn de bestaande opzet van het huis respecteerde, kregen het exterieur en verscheidene vertrekken vernieuwde, kwalitatief hoogstaande afwerkingen. Een opmerkelijk onderdeel van de voorgevel is de toepassing van versieringen van terracotta, op dat moment een nieuw product en een vroeg voorbeeld van een industrieel vervaardigd bouwmateriaal dat voor een decoratief doel werd gebruikt. De decoraties waren geleverd door de firma Twiss en Co in Arnhem en aangebracht in de middelste vensteras en op de sierlijst die de gevel afsluit. De aannemer van de verbouwing, G.H. Kuiper, schreef een artikel over zijn ervaringen met het product bij de verbouwing van Keizersgracht 452. De voorwerpen van Twiss hebben, aldus Kuiper, ‘wel eens vlekken, maar zij munten zeer uit in hardheid en praktische bewerking’.(7)
Nog rijker zijn de door Outshoorn aangebrachte interieurafwerkingen. De hal bevat een imposant cassetteplafond van stuc. Het ligt in de lijn der verwachting dat Outshoorn (of één van zijn medewerkers) het ontwerp hiervan heeft geleverd. Het kan echter ook zijn dat de uitvoerende partij, wellicht ging het hier wederom om de firma Twiss en Co, ervoor verantwoordelijk was. Fabrikanten, onder wie Twiss, hadden eigen ontwerpers en modelleurs in dienst. In het middenvak is Apollo op zijn zegekar aangebracht. Als attribuut heeft hij een lier. Apollo wordt hier als god van de kunsten afgebeeld, ongetwijfeld een referentie naar de artistieke interessen van de opdrachtgever. In de boogvelden boven de deuren zijn putti afgebeeld met attributen die betrekking hebben op de voorspoed.
Niet minder indrukwekkend is het trappenhuis dat dankzij een, met kariatiden versierde, lichtkoepel natuurlijk licht ontvangt. Het daglicht wordt getemperd door fraai glas in lood dat rond 1895 is aangebracht. Outshoorn versterkte de ruimtewerking van het trappenhuis door het aanbrengen van grote boogvormige spiegels in de zijwanden. Hij ontwierp een royale opgang, met een gedecoreerd traphek, voorstellende vogels, bloemen, vruchten en ranken. Dit onderdeel lijkt van hout te zijn, met kunstig snijwerk, maar is van zink, net als de kariatiden van de koepel en ook het traphek van de dubbele stoep. Verantwoordelijk voor de decoraties van zink was de firma Schutz in Zeist.(8) Aan de bovenzijde van de trap, op de eerste verdieping, prijken twee vrijstaande vrouwenbeelden, eveneens van zink, die een lamp omhoogsteken. Ze behoren tot Outshoorns inrichting maar het kan zijn dat ze oorspronkelijk op een andere plek hebben gestaan.
Verbouwing door Eduard Cuypers
Nadat Elias Fuld was overleden, waarschijnlijk in 1888, en de andere gezinsleden waren uitgezwermd over Europa, een gebruikelijk patroon bij vermogende joodse (bankiers)families, kwam het huis in 1892 in eigendom van de politicus en advocaat Cornelis Jacob den Tex (1855-1907). Hij bewoonde het met zijn echtgenote Eva Ketjen (1862) en vier kinderen, van wie de jongsten hier werden geboren.(9) Kort na de aankoop liet hij het verbouwen door Eduard Cuypers (1859-1927). Deze architect was een neef van Pierre Cuypers, de bekende kerkenbouwer en ontwerper van het Centraal Station en Rijksmuseum in Amsterdam. Eduard bediende echter een geheel andere clientèle dan zijn oom, voornamelijk bestaande uit de oude en nieuwe elite in en buiten de hoofdstad. Hij beperkte zich niet tot het architectonisch ontwerp, maar nam ook de interieurafwerkingen voor zijn rekening. Zijn architectenbureau bevatte om die reden een eigen atelier voor kunstnijverheid.
De ruime voorkamer aan de rechterzijde op de bel-etage, waar tot die tijd de schilderingen van De Roore te zien waren, kreeg een geheel nieuwe uitmonstering. Deze was geënt op de vormentaal van rond 1600, destijds aangeduid als Hollandse renaissance (tegenwoordig spreken kunsthistorici bij voorkeur van het Hollands maniërisme). Deze was aan het eind van de 19de eeuw geliefd, met name voor bepaalde soorten vertrekken zoals studeer- en eetkamers. Het is goed mogelijk dat deze ruimte de functie van eetvertrek vervulde. Dergelijke interieurs in neorenaissancestijl zijn donker, vanwege de overdaad aan houtwerk. Zo zijn hier het cassetteplafond, de wandbetimmering, de deuren en deuromlijstingen, de buffetkast en de schoorsteenpartij in verschillende houtsoorten uitgevoerd. Er zijn in ons land vrij veel interieurs bewaard gebleven in de Hollandse neorenaissancestijl, maar vrij zelden met zo’n kwalitatief hoogstaande uitvoering. Het houtwerk is voorzien van prachtig inlegwerk, gesneden ornamenten en maniëristisch opgevatte pilasters en voluten.
De afwerking van de linker voorkamer kwam waarschijnlijk tevens naar ontwerp van Ed. Cuypers tot stand, al is het mogelijk dat bepaalde onderdelen veertig jaar eerder door Outshoorn waren aangebracht. Het vertrek, waarvoor de 18de-eeuwse Lodewijk XV-stijl als uitgangspunt is genomen, wijkt sterk af van de zojuist behandelde kamer in de stijl van de Hollandse renaissance. Zoals veel collega’s uit die tijd nam Cuypers verscheidene historische bouwstijlen als inspiratiebron, al naar gelang de bestemming van de afzonderlijke vertrekken. Hebben het plafond, de schoorsteenpartij, spiegels, wandbetimmering en deuren van de voorkamer een vormgeving in 18de-eeuwse stijl, de beschilderde hoekmedaillons van het plafond, met voorstellingen van bloemen, zijn daarentegen door Cuypers op een meer eigentijdse wijze opgevat.
Van de kamer linksachter die in de loop van de 20ste eeuw is gesloopt, valt een indruk te krijgen dankzij een historische foto. Cuypers paste hier een zogeheten ‘inglenook’ toe, een intiem zitje nabij de schouw dat is ontleend aan de Engelse villa- en landhuisbouw. In de door hem ontworpen stadswoonhuizen bracht Cuypers ook geregeld een dergelijk onderdeel aan. Blikvanger van de ruimte was een monumentaal tegeltableau dat op de schoorsteenpartij was aangebracht. Het kunstwerk getiteld ‘De Lusthof’ was vervaardigd door De Porceleyne Fles in Delft, een firma die ook opereerde onder de naam Joost Thooft en Labouchère. De (sier)kunstenaar Adolf le Comte, die aan deze firma was verbonden, droeg zorg voor het ontwerp. Het tableau kwam na de verwijdering terecht in de collectie van De Porceleyne Fles, totdat het in 2016 op een veiling werd aangeboden. De huidige verblijfplaats is onbekend.
Na de bewoning door Den Tex, kreeg Keizersgracht 452, zoals meer grachtenhuizen aan het begin van de 20ste eeuw, een kantoorfunctie. De nieuwe eigenaar was de Effecten Maatschappij Amsterdam die het pand liet verbouwen door het architectenbureau Van Gendt. Een restant van deze verbouwing is een trap met een hoge lambrisering van geglazuurde tegels die leidt naar een kluisruimte in het souterrain, al staat op de verbouwingstekening van de architectenfirma op deze plaats een lift ingetekend. De trap is bereikbaar vanuit de kamer in Hollandse neorenaissancestijl via een in de wandbetimmering weggewerkte deur.
Kaalslag en restauratie
In de loop van de 20ste eeuw deed de behoefte aan extra kantoorruimte zich voelen; met name aan de achterzijde werd het huis zoals gezegd danig toegetakeld. De indeling ging in dit gedeelte op de schop en verder werd in de tuin een uitbouw gerealiseerd. Historische afwerkingen, voor zover nog aanwezig, overleefden deze vernieuwingsdrift niet.
Aan de decennia van liefdeloze omgang met het gebouw kwam in de 21ste eeuw een einde. In opdracht van de huidige eigenaar werd het huis gerenoveerd. Op de bel-etage is de middengang weer doorgetrokken, hetgeen de helderheid van de plattegrond ten goede is gekomen. Onder de verlaagde plafonds van de kamers op de eerste verdieping kwamen aan de voorzijde stucplafonds met rijke (midden)ornamenten tevoorschijn, maar in zwaar beschadigde toestand. Van één van deze ornamenten is een mal gemaakt, vervolgens zijn hiervan drie nieuwe exemplaren afgegoten, die zijn aangebracht onder de oorspronkelijke plafonddecoraties. In de gang op dezelfde verdieping kwam na verwijdering van een verlaagd plafond een bovenlicht met glas in lood in het zicht, waarschijnlijk een restant van de verbouwing door Cuypers. Deze ontving natuurlijk licht dankzij een niet meer aanwezige lichtkoker. Het bovenlicht is door de huidige eigenaar gerestaureerd. Door erboven kunstlicht aan te brengen is het door Cuypers beoogde effect weer te ervaren. Met de restauratie is ook elders in het huis de oorspronkelijke glans van de bewaard gebleven afwerkingen weer opgepoetst. Dat maakt een bezoek aan dit pand, met zijn verscheidene verbouwingsfasen, een fascinerende reis door de tijd.
Noten
- C.P. Krabbe, ‘Een bank aan huis. Het door Cornelis Outshoorn verbouwde grachtenpand van de bankier Elias Fuld (1860-1861)’, Amsterdam. Monumenten Archeologie 6 (2007), pp. 71-83. Zie over het huis ook de volgende contemporaine bronnen: P.H. Witkamp, ‘Het huis van den heer Fuld te Amsterdam’, Nederlandsch Magazijn (1861), nr. 43, pp. 337-340; A.C. W., ‘Cornelis Outshoorn’, Eigen Haard. Geïllustreerd Volkstijdschrift (1875), nr 31, pp. 260-262.
- J.W. Niemeijer, ‘Een Amsterdamse zaal van Jacques de Roore’, Bulletin van het Rijksmuseum 39 (1991), nr 4, pp. 440-444; C.J.A. Wansink, ‘Een “kamer in het rond†van Jacques Ignatius de Roore (1686-1747), Oud-Holland 110 (1996), pp. 85-93.
- ‘Hulpkrachten’, De Opmerker 37 (1902), pp. 327-329.
- De naam van Elias Fuld is vanaf 1853 terug te vinden in het Bevolkingsregister van Amsterdam met tijdelijke verblijven op diverse huisnummers aan de Keizersgracht. In 1855 huurt hij een woning op Keizersgracht 430 samen met zijn vrouw Lina Hecht, ook afkomstig uit Frankfurt. Stadsarchief Amsterdam Bevolkingsregister.
- W.R.F. van Leeuwen, ‘Een huis voor de Mammon. Amsterdamse bankgebouwen 1860-1890; een typologische verkenning’, De Sluitsteen (1996) (Banken in Amsterdam 1860-1890), pp. 21-57, pp. 26-27. W.R.F. van Leeuwen, ‘Een vroeg bankgebouw aan het Molenpad’, Binnenstad 50 (2016), pp. 2-3.
- De twee zoons van het echtpaar Fuld-Hecht zijn in Amsterdam geboren. In mei 1860 verhuist het gezin naar Keizersgracht 447. In 1861 staan op dat adres bovendien ingeschreven: 1 dienstbode, 1 knecht, 1 naaister en het echtpaar Feitema-Schroeder ‘courant-ombrenger’. Waarschijnlijk is het gezin Fuld op Keizersgracht 452 komen wonen na de oplevering van de verbouwing in 1861. Helaas zijn niet alle gegevens over de bewoning van het huis overgeleverd. Wel is uit het bevolkingsregister af te leiden dat in de periode 1873-1889 een totaal van 24 inwonende personeelsleden voor langere of kortere tijd in dienst zijn, onder wie dienstbodes, bediendes, gouvernantes, kinderjuffrouwen, huisknechten en een kamenier. De oudste dochter Dorothea vertrekt in 1879 naar Parijs. De zoons vertrekken naar Engeland in 1882 en Aken 1886. Vader Elias Fuld overlijdt waarschijnlijk in 1888. Hun moeder Lina gaat in 1890 naar Parijs met de jongste twee dochters. Waarschijnlijk is het huis verkocht tussen 1890 en 1892 toen de familie Den Tex op Keizersgracht 452 is gaan wonen.
- G.H. Kuiper, ‘Terra-cotta’, Bouwkundige Bijdragen 13 (1863), pp. 173-178. M. Stokroos, Terra cotta in Nederland. Het gebruik van terra cotta en kunststeen in de 19e eeuw, Amsterdam 1984.
- M. Stokroos, Zink in Nederland. Het gebruik van het metaal zink in de 19e eeuw, Amsterdam 1983.
- De oudste kinderen Den Tex: Anna Mathilda (1885) en Cornelis Jacob Arnold (1889) komen op jonge leeftijd op Keizersgracht 452 te wonen. Het echtpaar krijgt op dit adres twee kinderen: Rudolf Willem Jan in 1893 en Jacoba Maria in 1904. Cornelis den Tex is in 1907 overleden, maar zijn vrouw is er tot 1923 blijven wonen. Er zijn geen dienstbodes op het adres ingeschreven op de gezinskaart 1893-1939. Wel zijn er advertenties voor personeel geplaatst door mevrouw Den Tex, bij voorbeeld in 1913 in het Nieuws van de Dag voor een keukenmeid en werkmeid. Stadsarchief Amsterdam Bevolkingsregister.