Huis Amstel 179 door C. Wiegand
31/03/2017 door Coert Krabbe
Bij de ‘knijpdokter’ thuis
Het huis Amstel 179, hoek Sarphatistraat, is onlosmakelijk verbonden met zijn meest markante bewoner: de arts Jan Mezger (Johann Georg, ook geschreven als Johan George; 1838-1909). Deze Amsterdammer, van Duitse komaf van vaderskant, was een manueel therapeut avant-la-lettre die zijn patiënten behandelde in het Amstel Hotel aan de overzijde van de Sarphatistraat. Beroemdheden, onder wie verscheidene telgen van vorstenhuizen, kwamen van heinde en verre om hier door hem onder handen te worden genomen. Mezger staat in deze bijdrage centraal, niet alleen om zijn eigenaardige persoonlijkheid maar vooral ook vanwege de verfraaiingen die hij in zijn huis liet aanbrengen.(1)
De Hogesluis
De plaats waarop het huis Amstel 179 staat, was lange tijd de rand van de stad. Hier lag de Hogesluis, een gefortificeerde brug die onderdeel uitmaakte van de 17de-eeuwse stadsuitleg. Deze diende ter bescherming van een zwakke schakel in de verdedigingslinie: de rivier de Amstel. De Hogesluis was een brug met een zogeheten oorgat, een opening, die met planken gedicht kon worden, opdat schepen er met staande mast doorheen konden varen. Onderdeel van het geheel waren landhoofden aan beide oevers van de rivier. Nadat de Hoge Sluis eerder in 19de eeuw voor het verkeer was verlaagd, werd deze in 1883-1884 vervangen door een dubbele basculebrug. Verantwoordelijk hiervoor was stadsarchitect Willem Springer. Hij maakte gebruik van de pijlers van de voorganger, die hij voorzag van een architectonisch rijke bekleding waarvoor hij zich hoofdzakelijk baseerde op eigentijdse bruggen in Parijs.
Ruim tien jaar voordat de Hogesluis werd vernieuwd, in 1872, was op een deel van het fundament van het vroegere landhoofd aan de oostzijde het dubbele herenhuis Amstel 177-179 gebouwd. Archeologisch onderzoek heeft uitgewezen dat onder de tuin, die veel hoger ligt dan die van de buurpanden, dit 17de-eeuwse fundament bestaande uit gekoppelde gewelfjes nog schuilgaat.(2) Ook onder het huis moet deze constructie bewaard zijn. Aan de andere zijde van de Sarphatistraat, dus op dezelfde oever van de rivier, was in 1866-1867 het Amstel Hotel verrezen, een – althans voor Amsterdamse begrippen – groots ontwerp van de architect Cornelis Outshoorn.
Een herenhuis uit 1872
In 1872-1873 bouwde de aannemer-architect C. Wiegand, die tevens actief was als bouwondernemer, de dubbele herenhuizen Amstel 173-175 en 177-179.(3) Het meest linkse en het rechter pand bouwde hij voor eigen rekening, de twee middelste huizen in opdracht van een andere investeerder. Na oplevering verkocht Wiegand het rechter huis aan Mezger. In zijn ontwerp van de voorgevels benadrukte Wiegand dat het gaat om afzonderlijke woonhuizen. Aan de tuinzijde voorzag hij het dubbele huis met de nummers 177 en 179 daarentegen van een gemeenschappelijke fa§ade. Aangezien deze achterkant oorspronkelijk zichtbaar was vanaf de Sarphatistraat, was die zorgvuldiger vormgegeven dan het gros van de achtergevels van woonhuizen uit die tijd. Later is de tuin van het woonhuis van Mezger volgebouwd, waardoor de oorspronkelijke toestand vanaf de straat nauwelijks meer is te ervaren. Bij het buurpand (nr. 177) is de oude opzet wel behouden gebleven.
Afgezien van de behandeling van de achtergevel onderscheidt het dubbele huis zich niet wezenlijk van andere burgerwoonhuizen uit het eind van de 19de eeuw. Wiegand voorzag in een destijds gebruikelijke opzet van souterrain, bel-etage, twee verdiepingen en een zolderverdieping. In 1927, lang na het vertrek van Mezger, zijn de onderste twee bouwlagen van het huis veranderd in een hoge begane grond met een kelder aan de achterzijde. De originele opzet is in het buurpand wel behouden gebleven. De plattegronden van de huizen zijn aan elkaar gespiegeld, met aan weerszijden van de gemeenschappelijke bouwmuur de vestibules en trappenhuizen.
Interieurafwerkingen
De vestibule van het huis van Mezger heeft een marmeren trap die leidt naar een bordes; vanaf hier was oorspronkelijk de bel-etage bereikbaar totdat in 1927 het vloerniveau van deze verdieping werd verlaagd. De wanden van de vestibule werden voorzien van een marmeren lambrisering en een stucafwerking. Op de linker wand zijn classicistische decoratie-elementen als gecanneleerde pilasters en rondbogen bewaard gebleven. In het aanpalende huis is door Wiegand een soortgelijke wandafwerking aangebracht. Het stucplafond van de vestibule is later van zijn ornamentiek ontdaan, in tegenstelling tot het buurpand.(4) Vanaf het bordes, dat een tochtpui bevat, strekt het trappenhuis zich uit tot aan de zolder. De trap is, met inbegrip van de trappaal, houten balustrade en smeedijzeren spijltjes, behouden gebleven. Het huis bevat meer interieuronderdelen uit de bouwtijd. Hiertoe behoort de schoorsteenpartij in de achterkamer op de eerste verdieping, die aan de bovenzijde van florale en classicistische stucdecoraties is voorzien. Deze versieringen sluiten aan bij het geornamenteerde stucplafond, waarvan slechts fragmenten bewaard zijn gebleven. De tweede verdieping, die als slaapverdieping in gebruik was, bezit eenvoudige schouwen in de voor- en achterkamer. Op zolder is de kapconstructie in het zicht. Opmerkelijk zijn de overgebleven houten scheidingwanden en ingebouwde kasten, een herinnering aan de 19de-eeuwse bouwtijd toen de zolder werd gebruikt voor opslag, het drogen van de was en slaapplaats voor het dienstpersoneel.
Aan het huis Amstel 179 is het functioneren van een 19de-eeuwse woning nog goed af te lezen. De representatieve vertrekken op de eerste verdieping hebben een rijke uitstraling. De slaapverdieping was veel soberder opgevat, wat blijkt uit een vergelijking tussen de schouwen van beide bouwlagen. De zolderverdieping, het domein van het personeel, was Spartaans van uiterlijk.
Van slagerszoon tot ‘vorstenwrijver’
Jan Mezger, in 1873 koper en eerste bewoner van het huis, was de zoon van een uit Zuid-Duitsland afkomstige slager die zich in Amsterdam had gevestigd.(5) Deze zag de knaap graag als zijn opvolger, conform de familietraditie waarvan de achternaam reeds blijk geeft. De jonge Jan wenste echter dit eenvoudige milieu te ontstijgen, wat in de toenmalige standenmaatschappij geen sinecure was. Hij begon zijn loopbaan als gymnastiekonderwijzer. Hij raakte daarbij geïnteresseerd in de medische aspecten van gymnastiek, namelijk als behandelmethode van bot- en spieraandoeningen en gewrichtsproblemen. Hij besloot derhalve in 1860 een opleiding tot arts te volgen. In 1868 promoveerde hij in de geneeskunde, met een proefschrift getiteld: De behandeling van voetverstuiking met fricties. Nadien heeft Mezger nauwelijks meer iets gepubliceerd; hij was vooral een man van de praktijk. Door het aanbevelen van lichaamsbeweging brak hij met het toenmalige gebruik om rust voor te schrijven en pijnlijke gewrichten in te zwachtelen. Zijn behandelmethode was een combinatie van heilgymnastiek en massage.’In zijne handen en duimen schuilt, als Simsons kracht in zijne harenpracht, zijne dichterlijke gave (…)’, zo valt in 1879 in het populaire tijdschrift Eigen Haard te lezen. De slagerszoon ging daarbij niet zachtzinnig te werk. Zijn werkwijze werd in hetzelfde artikel omschreven als ‘wrijven, knijpen, kloppen, beuken, pijnigen’. En verder: ‘Men gilt het uit – doch bij slot van rekening wordt men toch door niemand zoo prettig zeer gedaan als door dr. Mezger’.(6)
Nadat hij kroonprins Willem, de zoon van Willem III en koningin Sophie, naar tevredenheid had behandeld, verspreidde zijn roem zich snel in de hoogste kringen van Europa. In 1870 begon hij een praktijk in het Amstel Hotel. Veel patiënten kwamen naar Amsterdam. Daarnaast verbleef hij met regelmaat in de zomermaanden in Bonn, waar hij eveneens mensen met reuma of gewrichtsproblemen behandelde. Tot zijn clientèle behoorden tal van telgen van vorstenhuizen, zoals de koningin van Roemenië, die romans schreef onder het pseudoniem Carmen Sylva, de koningin en kroonprins van Zweden, keizerin Elisabeth (‘Sissi’) van Oostenrijk en adellijke families uit Frankrijk, Duitsland en Rusland. Het merendeel van hen verbleef voor langere tijd in het Amstel Hotel. Dit eerste grand hotel van de hoofdstad, dat tot dan toe een kwakkelend bestaan leidde, profiteerde enorm van de aanwezigheid van Mezger.(7) Niet alleen de ‘vorstenwrijver’, zoals hij werd genoemd, maar ook het etablissement verwierf in korte tijd internationale faam.
De aankoop van het eigen huis aan de Amstel, op steenworp afstand van het hotel, vormde het bewijs dat het Mezger voor de wind ging. Deze zakelijke successen werden echter overschaduwd door het plotselinge overlijden van zijn echtgenote Maria Helena Reelfs.(8) In 1873 betrok hij het nieuwe huis aan de Amstel in gezelschap van zijn dochter en zoon. Een jaar later, op 20 februari 1874, trouwde hij met Pieternella Johanna Borsius. Uit dit huwelijk werden, in de jaren dat het gezin het huis aan de Amstel bewoonde, vier kinderen geboren.(9) De anonieme auteur van het al aangehaalde artikel in het tijdschrift Eigen Haard schreef over Mezgers voorrecht om ‘aan den overkant [van het Amstel Hotel] een lief gezin te bezitten’.
Een nieuwe salon
Het herenhuis dat Mezger in 1873 betrok, was kant-en-klaar opgeleverd. De indeling en de afwerking van de woning waren door de architect-aannemer Wiegand bepaald. Toch wist de eigenzinnige Mezger na een paar jaar zijn stempel op een van de interieurs te zetten: in 1879 liet hij de voorkamer op de eerste verdieping verfraaien. Het vertrek, met een prachtig uitzicht op de rivier, kreeg een rijke en kwalitatief hoogstaande afwerking. Het is aannemelijk dat Mezger hiervoor een architect of interieurinrichter inschakelde. Een naam is helaas niet overgeleverd. Voordat in 1927 de al genoemde verbouwing plaatsvond, deed dit vertrek dienst als salon, zoals blijkt uit een plattegrond van de bestaande toestand uit dat jaar. Deze bestemming had de ruimte tijdens de bewoning door Mezger waarschijnlijk ook al, ondanks de – voor toenmalige begrippen – afwijkende plaats voor een dergelijk ontvangstvertrek. De geëigende plek was de eronder gelegen bel-etage, die tot de verbouwing in 1927 twee kamers en suite bevatte. Vanwege de aanwezigheid van een brede gang waren deze vertrekken echter aanmerkelijk kleiner van formaat dan de kamer op de eerste verdieping. Deze beslaat de gehele breedte en is zodoende het grootste vertrek van het huis. Ook de rijke vormgeving ervan pleit voor de functie van salon.
De pronkkamer is uitgevoerd in de trant van de Hollandse neorenaissance, die echter vrij eclectisch is opgevat. Zo zijn tevens 18de-eeuwse invloeden verwerkt (wat bijvoorbeeld blijkt uit de toepassing van laurierbladeren als ornament). Kenmerkend voor de Hollandse neorenaissance is de toepassing van paneeldeuren met geprofileerde omlijstingen en de hoge paneellambriseringen. Een opvallend element in het interieur is de fraai vormgegeven schoorsteenpartij die beduidend rijker is uitgevoerd dan de overige schouwen in huis. Dit onderdeel is, net als de wandafwerking, goeddeels van hout, in combinatie met vrijstaande marmeren zuiltjes en een variëteit aan tegels. Rondom de vuurplaats zijn exemplaren met het monogram M aangebracht, waarschijnlijk een verwijzing naar de familienaam van de opdrachtgever.
Het schildersduo Nicolaas van der Waay en Ernst Witkamp
Van grote kunsthistorische waarde is het rijk bewerkte en betimmerde plafond. In acht omlijste vakken zijn schilderingen op doek aangebracht, waarop allerhande kinderactiviteiten worden uitgebeeld: een balspel, badminton, bellen blazen, vlinders vangen, hoepelen, touwtje springen, touwtrekken en het strooien met bloemen. De ongedwongenheid van de spelende jongeren met hun lenige lijven vormt een contrast met de fysieke ongemakken waarmee Mezger dagelijks in zijn beroepspraktijk werd geconfronteerd. De plafondschilderingen zijn ongetwijfeld bedoeld als een statement. Sinds zijn betrekking als gymnastiekleraar was Mezger heilig overtuigd van het belang van lichaamsbeweging. Verantwoordelijk voor de schilderingen waren de kunstenaars Nicolaas van der Waay (1855-1936) en Ernst Witkamp (1854-1897), die werden geassisteerd door Hendrik Johannes Haverman (1857-1928).(10) Het is echter niet duidelijk wat de inbreng van laatstgenoemde precies was.
De schilderingen waren in 1879 gereed. Voordat ze hun vaste plaats op het plafond van Amstel 179 kregen, waren ze in de herfst van dat jaar, als bruikleen van Mezger, te zien op een expositie in de tentoonstellingslokalen van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae aan het Rokin in Amsterdam.(11) Hier werden ze aan het plafond van de tentoonstellingszaal opgehangen. De organisatoren verzuimden echter het publiek hierop te wijzen: ‘De tentoonstellingbezoekers dachten er niet aan hunne oogen niet alleen op de wanden, maar ook eens naar boven te slaan. Het plafond had daardoor niet het succes, dat het verdiende.'(12)
Witkamp en Van der Waay leerden elkaar al op zeer jeugdige leeftijd kennen. Ze kregen tegelijkertijd tekenles aan de Amsterdamse ambachtsschool. De jongelingen waren toen 13 14 jaar oud. Beiden waren in 1871 toegelaten tot de hoofdstedelijke Rijksacademie, waar ze les kregen van onder anderen A. Allebé en B. Wijnveld. Van der Waay zou in 1891 de laatste opvolgen als hoogleraar aan de academie. De samenwerking werd bevorderd door de frequente aanwezigheid van Van der Waay op het atelier van zijn kunstbroeder gedurende een periode van meer dan tien jaar, namelijk vanaf de academietijd tot 1884, toen hij een reis naar Italië ondernam.
Beide kunstenaars maakten zich verdienstelijk als schilder, tekenaar en etser en beoefenden verscheidene genres zoals portret, stadsgezicht, landschap en figuurstudie. Ze onderscheidden zich hiermee niet van het gros van de kunstenaars uit die tijd. Meer uitzonderlijk is dat beiden tevens actief waren op het gebied van de decoratieve kunst. De kunstcriticus David van der Kellen schreef hierover: ‘Voor decoratieve kunst zijn smaak en bedrevenheid in het teekenen hoofdvereischten. De heeren Witkamp en van der Waaij, die zich in het bezit van die beide vereischten mogen verheugen, zijn onder onze kunstschilders van naam, de eenigen, die zich en wel met succes met het decoratieve hebben bezig gehouden.'(13) Ze werkten op dit vlak veel samen. Andere resultaten van hun samenwerkingsverband zijn de schilderingen in Herengracht 500 en Keizersgracht 686 in Amsterdam alsook in het (door C.H. Peters ontworpen) voormalige Ministerie van Justitie in Den Haag.
Over de werkverdeling tussen beiden schreef Van der Kellen: ‘Hoe men zoo te zamen kan werken is mij steeds een raadsel geweest, en ik vermoedde, dat de één de compositie maakte en de andere meer deel aan de uitvoering had. Dit schijnt echter niet het geval te zijn en ’t is vermakelijk Witkamp te hooren vertellen, hoe ze soms samen aan dezelfde schets zitten, soms de een weer uitveegt wat de ander gedaan heeft, al naar de ingeving spreekt. In elk geval moet men wel zeer goede vrienden zijn, om daarbij de eendracht te bewaren.'(14)
Mezgers vertrek uit Amsterdam
In 1884, slechts vijf jaar nadat hij de salon liet verfraaien, dreigde Mezger Amsterdam te verlaten. Aan het voornemen lag een onvrede over het Amsterdamse stadsbestuur ten grondslag. Zijn verzoek om na het vernieuwen van de Hogesluis – waarbij het maaiveld werd verlaagd – een stoep voor het huis te maken, bleef naar zijn gevoelen te lang onbeantwoord. Bovendien was Mezger onaangenaam verrast door de aankondiging dat een gasbuis naast zijn huis zou worden aangelegd (door de concessiehouder, de Imperial Continental Gas-association). Daarbij zouden enkele 17de-eeuwse gewelven van de vroegere Hogesluis, onder het wegdek van de Sarphatistraat, worden gesloopt. Mezger vreesde voor schade aan zijn huis. Hij ging van de veronderstelling uit dat de zijmuur van zijn huis eveneens op gewelven van de oude Hogesluis rustte. De aanleg van de gasbuis zou in zijn ogen ten koste gaan van de stabiliteit. Dit was echter niet het geval. Navraag van Het nieuws van den dag bij Wiegand, de bouwer van het huis, wees uit dat hij de dragende muren had voorzien van een eigen paalfundering. Om deze aan te kunnen brengen had hij de gewelven op die plekken laten doorhakken.(15) Hoewel de verongelijkte Mezger aangaf naar Den Haag te vertrekken, zag hij daar toch van af.
Een paar jaar later, in 1886, liet hij de huizenrij Nieuwendammerdijk 300-308 in Amsterdam-Noord realiseren (ontworpen door M. Verheul uit Zaandam).(16) Naar verluidt was de grond geschonken door het Zweedse koningspaar als dankbetuiging voor de succesvolle behandeling van hun zoon Prins Gustaaf. In deze huizen konden patiënten verblijven die onder zijn behandeling waren.
In 1888 ging wederom de mare dat Mezger Amsterdam de rug zou toekeren. Maar ook toen leek dat toch niet te gebeuren. In april van dat jaar kocht hij namelijk van de hotelier Adolph Wilhelm Krasnapolsky een imposant herenhuis op de hoek van de Ruyschstraat met de Weesperzijde, met uitzicht op de Amstel en ook niet ver van het Amstel Hotel. Slechts luttele maanden later, in december 1888, vertrok hij echter daadwerkelijk. Hij verkaste met zijn gezin naar Wiesbaden. Naar eigen zeggen vanwege het wangedrag van de straatjeugd jegens zijn cliënten, de kritiek op hem door Nederlandse medici en zijn ergernis over de beroerde toestand waarin Amsterdam verkeerde. Het in zijn ogen lakse stadsbestuur bracht daarin geen verandering, waardoor de grachten stonken en de straten slecht waren onderhouden. Doorslaggevend was het aanbod vanuit het Duitse kuuroord om voor Mezger een eigen badinrichting voor fysiotherapie te realiseren. Na zijn vestiging in Wiesbaden bleek dit echter een loze belofte te zijn geweest. Uiteindelijk, vijf jaar na zijn vertrek uit Amsterdam, verhuisde de arts-masseur met zijn gezin naar Parijs.
Van 1886 tot 1909 woonde en werkte hij iedere zomer in Zeeland. Afgezien van de heilzame werking van zeewater, speelde de afkomst van zijn vrouw ongetwijfeld een rol. Pieternella Johanna Borsius was geboren in Middelburg. Mezger liet in 1886-1887 de Villa Irma tussen Domburg en Oostkapelle bouwen, waar hij ’s zomers verbleef en zijn patiënten behandelde. Domburg was in opkomst als badplaats en net als in het geval van het Amstel Hotel kreeg het vreemdelingenverkeer door zijn aanwezigheid een enorme impuls. Direct na Mezgers overlijden in 1909 in Parijs, werd in de Zeeuwse badplaats een standbeeld voor hem opgericht, op initiatief van ‘zijne dankbare patiënten en vereerders’.
Ondanks de schare bewonderaars was Mezger van meet af aan het mikpunt van kritiek, vooral onder geneeskundigen. Zijn activiteiten houden de gemoederen in de medische wereld tot op de dag van vandaag bezig. In een biografie uit 1971 wijst P.J. Kostelijk op zijn verdiensten op het gebied van de fysiotherapie. In zijn ogen verdient Mezger ’ten volle ons respect als integer medicus’.(17) De gynaecoloog C.N.M. Renckens, tegenstander van alternatieve vormen van geneeskunde, noemt hem in 2006 daarentegen een kwakzalver, hoezeer zijn ’therapeutische successen ook respect afdwingen’. Zijn behandelmethode wordt door Renckens getypeerd als ‘het werkt niet, maar het helpt wel’.(18) Ongeacht zijn twijfelachtige reputatie in de medische wereld, mogen we de ‘wrijfdokter’ dankbaar zijn voor het persoonlijk getinte – en daarom unieke – interieur dat hij zijn geboortestad heeft nagelaten.
NOTEN:
1. Met dank aan de huidige eigenaar J. Sisselaar voor zijn gastvrijheid en verstrekte informatie.
2. Vriendelijke mededeling van J¸rgen Veerkamp, archeoloog bij Monumenten en Archeologie, gemeente Amsterdam.
3. SAA, archief 5180 (secretarie Publieke Werken), inv. nr. 1265, 1270, 1275.
4. Hoewel de vestibule van nummer 177 een goed beeld geeft van de oorspronkelijke afwerking, zijn ook hier wijzigingen aangebracht. Aan het eind van de 20ste eeuw zijn replica’s van de originele stucdecoraties van de wanden aangebracht en de tochtpui is een herplaatst onderdeel afkomstig uit een ander huis.
5. Meer informatie over de activiteiten van Mezger: P.J. Kostelijk, Dr. Johann Georg Mezger 1838-1909 en zijn tijd, Leiden 1971.
6. ‘Dr. Joh. G. Mezger’, Eigen Haard 5 (1879), pp. 489-490.
7. B. Vreeken en E. Wouthuysen, De Grand Hotels van Amsterdam. Opkomst en bloei sinds 1860, ‘s-Gravenhage 1987, pp. 86-89
8. In 1868 was Mezger met Maria Helena Reelfs getrouwd. Ze overleed in 1872, toen het paar de zomermaanden in Bonn doorbracht. Ze kregen twee kinderen: Helena Sybilla (geb. 1869) en Johan George jr. (geb. 1871).
9. Het gaat om Willem Christiaan (geb. 1875), Etta Irma (geb. 1876), Adriaan (geb. 1881) en Theodora (geb. 1885). Zoon Kuno werd in september 1888 geboren, toen het gezin waarschijnlijk was verhuisd naar de Weesperzijde. Mogelijk werd het gezin na het vertrek uit Amsterdam eind 1888 met nog meer kinderen uitgebreid.
10. J. de Meester, ‘H.J. Haverman’, Elsevier’s geïllustreerd maandschrift 8 (1898), pp. 397- 412 (p. 405).
11. Algemeen Handelsblad 20 oktober 1879; A.G.C. van Duyl, ‘N. van der Waay’, Elsevier’s geïllustreerd maandschrift 2 (1892), pp. 117-138 (p. 129).
12. David van der Kellen, ‘E.S. Witkamp jr.’, Elsevier’s geïllustreerd maandschrift 2 (1892), pp. 441-456 (p. 448).
13. Van der Kellen 1892 (zie noot 12), p. 446.
14. Van der Kellen 1892 (zie noot 12), p. 446.
15. Nieuws van den dag: kleine courant, 26 februari 1884. Over deze kwestie: Kostelijk 1971 (zie noot 5), pp. 74-75. Voor de wijze van funderen, zie ook bouwaanvraag (zie noot 3).
16. Nieuws van den dag: kleine courant, 24 maart 1886.
17. Kostelijk 1971 (zie noot 5), p. 97.
18. C.N.M. Renckens, ‘Het blijft kwakzalverij’, te vinden op de website: www.medischcontact.nl.