Huis Van Eeghen door A.L. van Gendt

16/09/2016 door Alexander Westra

deel Deel op Facebook Deel op Twitter Deel op LinkedIn Deel via e-mail

De secreten van Jonkheer Huydecoper

Aan de Leidsegracht, tussen de Herengracht en de Keizersgracht, staat een pand met een in Hollandse neorenaissancestijl opgetrokken gevel. Deze stijl grijpt terug op de Nederlandse maniëristische bouwstijl uit de 16de en 17de eeuw, en was in het laatste kwart van 19de eeuw erg populair in Amsterdam. Zij verwees naar de glorieuze Gouden Eeuw en paste goed bij de nationalistische tendensen en de economische bloei die de laatste decennia van de 19de eeuw kenmerkten. De afwisseling van rode baksteen met witte stenen cordonlijsten, speklagen, aanzet- en sluitstenen, de boogvelden met daarin versiering in de vorm van decoratief metselwerk en het dikwijls fantasievol gebruiken van allerlei klassieke elementen kenmerken deze bouwtrant. Al deze elementen keren terug in de gevel aan de Leidsegracht. De versierde tuitgevel is bekroond met een fronton, met daarboven een vaasornament. De eerste en tweede verdieping, die de meest voorname vertrekken bevatten, zijn geaccentueerd door stenen kroonlijsten met consoles. De gevel is op de begane grond opgetrokken uit in rustica afgewerkte stenen blokken. De voordeur is rijkelijk vormgegeven als poortje met pilasters en een fronton. Ook het interieur van het huis bevat nog een aantal fraaie elementen in neorenaissancestijl uit 1884.

 

Op deze plek stond reeds een uit de tweede helft van de 17de eeuw stammend grachtenhuis, dat in 1884 in opdracht van de toenmalige eigenaar, Jan Herman van Eeghen, grotendeels gesloopt en herbouwd werd. Adolf Leonard van Gendt vervaardigde het ontwerp voor het nieuwe grachtenhuis, dat na het gereedkomen dienst ging doen als onderkomen voor Jonkheer Hendrik Maximiliaan Huydecoper. Als zodanig is het huis niet alleen verbonden met twee rijke en vooraanstaande Amsterdamse geslachten, namelijk de Van Eeghens en de Huydecopers, maar ook met het Amsterdamse architectenbureau Van Gendt, dat zich onderscheidde door zijn grote productiviteit en de vele beeldbepalende gebouwen dat het in deze periode voor Amsterdam ontwierp.

 

De nog in het huis aanwezige secreten of privaten vormen echter ook een verbinding met een veel laag-bij-de-grondser en zeker minder welriekend onderwerp uit de Amsterdamse geschiedenis: de eeuwenlange worsteling van de stad met de verslechtering van de kwaliteit van het grachtenwater en de kwalijke gevolgen daarvan.

 

Bouwgeschiedenis en indeling

De Leidsegracht bevindt zich op de grens van de Derde en Vierde Uitleg: hier moest de in de Vierde Uitleg geprojecteerde doortrekking van de Grachtengordel aansluiten op de bestaande hoofdgrachten van de Derde Uitleg. De stad koos om verschillende praktische redenen voor een oplossing waarbij de reeds op de plek van de huidige Leidsegracht lopende stadsgracht in 1663 getransformeerd werd tot de hier geplande radiaalgracht. In de jaren daarna verrezen er grachtenhuizen langs beide zijden van de gracht; aan een deel van de westelijke zijde van de gracht handhaafde zich aanvankelijk nog oudere bestaande bebouwing. Het door Van Gendt verbouwde grachtenhuis stamt uit circa 1666. Een foto van Pieter Oosterhuis uit de periode 1860-1865 geeft ons een indruk van de voorgevel van het oorspronkelijke pand: een klassiek grachtenhuis met stoep en halsgevel.

 

De in 1880 overleden weduwe Hermina Maria Elisabeth Schimmelpenninck was tot dat jaar eigenares en hoofdbewoonster van het grachtenhuis. Na haar overlijden kwam het pand in eigendom van Jan Herman van Eeghen; tot de verbouwing in 1884 woonde hier de makelaar Fran§ois August Verbeek met zijn echtgenote en vijf kinderen.(1) Bij de verbouwing is het bestaande pand grotendeels gesloopt; waarschijnlijk zijn alleen de bouwmuren en mogelijk delen van de balklagen in stand gehouden. Van Gendt ontwierp een huis bestaande uit een relatief lage begane grond zonder stoep met daarboven drie woonverdiepingen en een kapverdieping.(2) Aan de noordelijke kant van de achterzijde kwam een aanbouw met daarin het trappenhuis.

 

De oorspronkelijke indeling van het huis is in de meeste opzichten goed bewaard gebleven; na 1884 zijn er geen ingrijpende verbouwingen meer geweest. De plattegronden van Van Gendt tonen ons de oorspronkelijke functies van de vertrekken. De begane grond was bestemd voor de huisbewaarder, en bevat aan de voorzijde een kamer met alkoof en aan de achterzijde de keuken; de kelder is onder de keuken geplaatst. Een lange tegen de noord-oostelijke bouwmuur geplaatste gang verbindt de achter de voordeur gelegen vestibule met het trappenhuis aan de achterzijde van het huis. Onder de trap is in een halfcirkelvormige ruimte het privaat voor de huisbewaarder en het overige dienstpersoneel geplaatst. De eerste verdieping bevat aan de voorzijde de salon en aan de achterzijde de eetzaal; door schuifdeuren zijn de vertrekken met elkaar verbonden. In de aanbouw langs de gang is het privaat geplaatst. De tweede verdieping heeft aan de straatzijde een ontbijtkamer en aan de tuinzijde een slaapkamer; in het midden bevindt zich de badkamer. Ook deze verdieping heeft een privaat, die precies boven die van de eerste verdieping ligt. De derde verdieping heeft een indeling vergelijkbaar met die van de verdieping eronder; hier bevonden zich oorspronkelijk de logeerkamer, een bergruimte en nog een slaapkamer.

Jonkheer Hendrik Maximiliaan Huydecoper

Eind 1884, toen de verbouwing gereed was, betrok Hendrik Maximiliaan Huydecoper het grachtenhuis. Hij is in 1857 te Zeist geboren als telg van het bekende Amsterdamse burgemeester- en patriciërsgeslacht Huydecoper. Diverse leden van deze familie vervulden hoge bestuurlijke functies binnen de VOC en WIC, de stad Amsterdam, de admiraliteit en het rijk. In 1814 was een van de Huydecopers door Koning Willem I benoemd in de ridderschap van Holland, waarmee hij en zijn nakomelingen tot de Nederlandse adel gingen behoren. De Huydecopers waren zeer welgesteld en hadden omvangrijke familiebezittingen, onder andere in en rond Zeist.

 

Zijn grootvader, jonkheer Jan Elias Huydecoper (1798-1865), was gehuwd met een dochter van J.A. baron Taets van Amerongen. Na het overlijden van zijn schoonvader kocht Jan Elias Huydecoper in 1829 uit de erfenis de buitenplaats Wulperhorst, de ridderhofstad Blikkenburg en enkele hofstedes, alle in en rond Zeist. Een jaar later kocht hij tevens Slot Zeist, waarvan hij het bijbehorende park in 1831 door de tuinarchitect J.D. Zocher liet transformeren in een landschapspark, waarbij door middel van een zichtlijn de Wulperhorst en Slot Zeist visueel aan elkaar werden gekoppeld. Een van zijn zoons en de vader van Hendrik Maximiliaan liet door architect S.A. van Lunteren in 1859 op de fundamenten van het oude huis Wulperhorst een nieuw landhuis in neoclassicistische stijl bouwen. Na het overlijden in 1909 van mevrouw Huydecoper-Van Hardenbroek, de moeder van Hendrik Christiaan, werd de buitenplaats Wulperhorst bewoond door haar beide zoons. De broer van Hendrik Maximiliaan woonde hier slechts korte tijd; hij overleed in 1911. Hendrik Maximiliaan zou tot zijn overlijden in 1950 de Wulperhorst bewonen. Daarna kocht het Ministerie van Defensie de buitenplaats. In 2002 is het huis gekocht door de internationaal bekende pianist Wibi Soerjadi.

 

Huydecoper was van beroep commissionair in aandelen. Van 1878 tot 1895 dreef hij samen met Gulian Daniel Crommelin een ‘Commissiehandel, handel voor rekening der Firma en waarnemer van administratien’, met kantoor aan de Herengracht. Dergelijke maatschappijen waren een soort investeringsmaatschappijen, die via aandelenconstructies geld van zichzelf en anderen in bedrijven staken en op deze wijze winst maakten. Crommelin en Huydecoper investeerden met name in op Nederlands-Indië gerichte cultuurmaatschappijen en mijnbouwondernemingen. Huydecoper woonde van 1884 tot 1900 aan de Leidsegracht; vervolgens woonde hij tijdelijk in Baarn en aan de Herengracht 494; in 1910 verhuisde hij voorgoed naar de Wulperhorst in Zeist. Voor 1884 woonde hij op verschillende adressen in Amsterdam, waaronder het Rokin, de Keizersgracht en de Oude Turfmarkt.

 

Hoewel Huydecoper een vermogend man was, vond hij het blijkbaar niet nodig een eigen huis aan een van de grachten te kopen. Waarschijnlijk was het huis aan de Leidsegracht vooral een tijdelijk Amsterdams pied- -terre voor hem, waar hij gedurende zijn werk in Amsterdam kon verblijven. Gedurende vrije dagen en de weekends ging hij naar Zeist, waar hij dan op een van de buitens van zijn familie kon verblijven. Bovendien had hij geen gezin; hij is zijn hele leven vrijgezel gebleven. De oorspronkelijke indeling van zijn verblijf aan de Leidsegracht lijkt afgestemd op dit vrijgezellenleven: de eerste en tweede verdiepingen deden dienst als zijn woon-, eet- en slaapruimte, de begane grond was bestemd voor de huisbewaarder en de keuken, de derde verdieping voor gasten en de zolderverdieping voor de dienstbodes.

 

Overigens woonde hij niet alleen in het huis. Eind 1884 schreef ene Willem Karel Lodewijk van Walree, van beroep advocaat en eveneens vrijgezel, zich in op dit adres. Het is niet bekend wat de relatie tussen beide heren was. Van Walree woonde daarvoor onder andere op de Reguliersgracht 70, waar toen tevens H.W.J.E. baron Taets van Amerongen verbleef, majoor titulair en later kamerheer van de koningin. Aangezien de grootmoeder van Hendrik Maximiliaan Huydecoper eveneens een Taets van Amerongen was, ligt het voor de hand dat beide heren elkaar kenden. Daarnaast woonde Jacob Braun, van beroep kantoorbediende, hier met zijn echtgenote Cornelia van Doorn enige jaren vanaf 1884. Mogelijk dat een van hen of beiden in dienst waren bij Hendrik Huydecoper.

 

Jan Herman Van Eeghen (1849-1918), van beroep koopman en bankier, was een telg van het doopsgezinde patriciërsgeslacht Van Eeghen. Hij was een verwoed kunstverzamelaar en bestuurslid van de door zijn vader in 1874 opgerichte Vereeniging tot het Vormen van een Openbare Verzameling van Hedendaagsche Kunst te Amsterdam (VVHK). Jan Herman van Eeghen bezat een grote collectie schilderijen waaronder vele werken van de Haagse School. Hij gaf een groot deel van zijn kunstverzameling in bruikleen aan de VVHK en was betrokken bij de totstandkoming van het in 1895 geopende Stedelijk Museum Amsterdam, waar de collectie van het VVHK werd ondergebracht.

 

We weten niet hoe het zo gekomen is dat Huydecoper een grachtenhuis van Van Eeghen betrok. Mogelijk berust dit op toeval, mogelijk hadden zij een zakelijke of meer amicale relatie. Aangezien zij min of meer generatiegenoten waren en beiden tot de toenmalige top van de Amsterdamse financiële wereld behoorden moeten zij elkaar in elk geval gekend hebben.

Schoon grachtenwater

Rond 1730 beschreef een anonieme auteur Amsterdam als ‘een schoone maagd met een stinkenden adem.’ Het boekwerk handelt over de penibele kwaliteit van het Amsterdamse grachtenwater en de mogelijke oplossing van dit probleem.(3) De stank van de grachten vormt door de eeuwen heen een rode draad door de reisverslagen van de vele bezoekers van de stad Amsterdam en was voor de bewoners een voortdurende bron van kwelling en grote ergernis. Voor het stadsbestuur vormde de almaar verslechterende kwaliteit van het water en de daaruit voortvloeiende problemen een hoofdpijndossier bij uitstek; ondanks de vele maatregelen die het trof en plannen die het bedacht werd geen concrete vooruitgang geboekt. De situatie verslechterde geleidelijk gedurende de 17de, 18de en 19de eeuw. Pas in de loop van de 20ste eeuw zou afgerekend worden met het probleem.

 

De oorzaken van de verslechtering van de waterkwaliteit waren enerzijds gelegen in het gebruik van de grachten als vuilnisbelt en open riool, en anderzijds in de complexiteit van de waterhuishouding van de stad Amsterdam. De grachten werden gebruikt als dumpplaats voor huisvuil, slachtafval, kadavers en eigenlijk alles wat men maar kwijt wilde. Een groot gedeelte van de in de stad geproduceerde fecaliën belandde eveneens in de stadsgrachten; slechts een klein gedeelte werd naar buiten de stad afgevoerd om daar als mest te dienen. Daar kwam dan nog eens al het afvalwater van huishoudens en bedrijven bij. In principe kon het hele grachtenstelsel met behulp van water van buiten schoongespoeld worden, maar met het uitgebreide stelsel van grachten, de verschillende waterpeilen in de stad, en veranderingen van het peil van Het IJ en de stroming van de Amstel bleek dit systeem, ondanks de vele pogingen het te verbeteren, bij lange na niet te voldoen. Met de groeiende bevolking en de toenemende bedrijvigheid verergerde de situatie alleen maar. Het stadsbestuur trachtte door keuren en andere maatregelen zoals het inzamelen van vuilnis de situatie te verbeteren, maar door onder andere gebrekkige handhaving en de ingeburgerde en moeilijk te veranderen gewoontes leverde dit geen essentiële verbeteringen op. Met name in de warmere en drogere periode tussen mei en oktober, wanneer er minder water beschikbaar was om de grachten door te spoelen en de warmte de verrottings- en gistingsprocessen versnelde produceerden de grachten een niet te harden stank. De meer welgestelde Amsterdammers hadden in elk geval nog hun buitens, zodat zij de kwalijke odeur van de stad tijdelijk konden ontvluchten.

Een nieuwe Amsterdamse riolering

In de tweede helft van de 19de eeuw vatte Publieke Werken plannen op om middels een nieuw rioleringsstelsel het fecaliën-probleem op te lossen.(4) De stadsingenieur van Publieke Werken J.G. van Niftrik speelde hierin een belangrijke rol. De stad koos aanvankelijk voor het zogenaamde Liernur-stelsel. In dit stelsel, gepatenteerd door de Nederlandse ingenieur C.T. Liernur in 1866, werden uitwerpselen niet weggespoeld maar door onderdruk uit trechtervormige toiletpotten via pijpen naar een verzamelput gezogen. Het stelsel zou gefinancierd moeten worden uit de verkoop van de resulterende mest. De Amsterdamse gemeenteraad besloot in 1870 tot een proef aan de huidige Fokke Simonszstraat. Dat de landbouwkundige waarde van de resulterende mest wat tegenviel, werd geweten aan de slechte voeding van de arme bewoners.

 

Na 1879 besloot de gemeenteraad tot uitbreiding van het Liernur-stelsel, waarbij met één centraal pompstation de benodigde onderdruk opgewekt zou worden. Aan het eind van de 19de eeuw was bijna 40 procent van de Amsterdamse bevolking aangesloten op de nieuwe riolering. Daarnaast functioneerde overigens ook nog het tonnenstelsel, waarbij de fecaliën huis aan huis met wagens werden opgehaald. Het Liernur-stelsel was een vrij gecompliceerd en kwetsbaar vacu¼msysteem dat veel onderhoud vergde. Bovendien leed het aan allerlei imperfecties. Het ging ten gronde aan de opkomst van de waterleiding en de grootschalige aanleg van privaten met waterspoeling vanaf het eind van de 19de eeuw; hierdoor werden de fecaliën te veel verdund om er nog goede mest van te kunnen maken. In 1912 is het afgeschaft.

 

Van Niftrik heeft zijn leven lang sterke bedenkingen tegen het Liernur-systeem gehad.(5) Na een bezoek aan het Londense riool, waar vanaf het begin voor waterspoeling was gekozen, wilde hij een dergelijk systeem ook in Amsterdam gaan bouwen. Een groot nadeel van het Liernur-systeem was namelijk dat het huishoudelijk afvalwater en het afvalwater van bedrijven niet via dit stelsel afgevoerd werden; deze bleven grotendeels in de grachten terecht komen.

 

Zoals uit buurtkaarten blijkt bereikte het Liernur-systeem niet de hoofdgrachten en ook niet de voornamere radiaalgrachten zoals de Leidsegracht. Het Liernur-systeem werd vooral toepast in de dichtbevolkte straten en stegen waar de nood het hoogste was. Voor de dunner bevolkte grachten waar voornamelijk de meer welgestelden woonden werd het aanleggen van een gesloten riolering van ondergeschikt belang geacht.

 

Wanneer we diep genoeg inzoomen op het beroemde schilderij van de bocht van de Herengracht van Gerrit Adriaensz. Berckheyde uit 1671-1672, dan zijn er in de kademuren per grachtenhuis afvoeren zichtbaar. Via deze afvoeren belandden het afvalwater en de uitwerpselen in de gracht. Hoewel veel huizen over beerputten beschikten, is het aannemelijk dat deze in veel gevallen een overloop hadden naar het water.

 

Deze situatie heeft tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw voortgeduurd. Vanaf 1909 begon Amsterdam aan de bouw van een nieuw rioleringsstelsel, gebaseerd op waterspoeling. Pas rond 1985 was de gehele Grachtengordel aangesloten op het riool. Tot die tijd hadden veel van de huizen hier nog een directe pijplijn naar de gracht: het huishoudelijk afvalwater en de inhoud van toiletten belandden nog gewoon in de gracht. De laatste fase van dit project dient overigens nog afgerond te worden: het aansluiten van de circa 3000 Amsterdamse woonboten op het riool. Tegenwoordig stinken de grachten niet meer en er wordt zelfs weer in gezwommen.

 

Het interieur

Aangezien het huis aan de Leidsegracht reeds uitgerust was met een voor die tijd bijzonder ruime badkamer, mag aangenomen worden dat het pand tevens op de waterleiding aangesloten was. Ook de waarschijnlijk uit de bouwtijd stammende fonteintjes op de toiletten bevestigen dit. Door de aanleg van een waterpijpleiding tussen de duinen bij Vogelenzang en Amsterdam kwam er in de stad vanaf 1853 schoon duinwater beschikbaar, geleverd door de Amsterdamsche Duinwater-Maatschappij. Het water uit de grachten was reeds in de 16de eeuw ongeschikt voor consumptie verklaard, en voor de drinkwatervoorziening was de stad aangewezen op de opvang van hemelwater en aanvoer van water van buiten de stad. Vanaf 1853 werd door de stad een waterleidingnet uitgebouwd. Aanvankelijk konden slechts de rijkere inwoners van Amsterdam zich een aansluiting op dit net veroorloven; de rest van de bevolking was aangewezen op de door de stad verspreid liggende tappunten. Bij de cholera-epidemie van 1866 vielen in Amsterdam mede door het veel schonere drinkwater veel minder slachtoffers dan voorheen. Er waren toen 8505 particuliere aansluitingen en 56 tappunten. In het laatste kwart van de 19de eeuw begon het water closet mede door de aansluiting van huizen op het waterleidingnet aan een sterke opmars.(6 en 7) Urine en uitwerpselen konden na opvang in een toiletpot middels een systeem van waterspoeling direct afgevoerd worden naar het riool of een afvoerpijp; door toepassing van sifons (stankafsluiters) kon rioollucht geweerd worden.

 

Het feit dat de secreten op de drie verdiepingen precies boven elkaar geplaatst zijn en dat het huis op het waterleidingnet aangesloten was maakt het waarschijnlijk dat deze privaten een gezamenlijke standleiding hadden en middels waterspoeling geleegd konden worden. In de huidige situatie zijn de toiletten van moderne stortbakken en wc-potten voorzien. De houten bankjes met rond gat in het midden en afsluitklep doen voor 1884 gedateerd aan: op de markt was toen een veelheid aan versierde en modernere porseleinen wc-potten verkrijgbaar. Wellicht was deze keuze voor een meer archaïsche invulling, die teruggrijpt op de klassieke poepdozen van vroeger tijden, ingegeven door de smaak van de opdrachtgever of de nieuwe bewoner, en vormen de privaten als zodanig een onderdeel van het in Hollandse neorenaissancestijl afgewerkte interieur.

 

Met name de gangen, het trappenhuis en de vertrekken op de eerste verdieping getuigen nog van de afwerking en vormgeving in Hollandse neorenaissancestijl van het interieur uit 1884. Het trappenhuis met rechte trap met kwart en tussenbordessen is sierlijk vormgegeven, met op de begane grond een fraai gedecoreerde trappaal. De trap heeft geornamenteerde gietijzeren spijlen. Op ieder tussenbordes bevindt zich een nis, waar afgaande op de bouwtekeningen van Van Gendt oorspronkelijk beelden hebben gestaan. De lange gang op de begane grond heeft een marmeren vloer en een marmeren lambrisering. In deze gang bevindt zich nog een oud elektrisch bellenbord, waarop het dienstpersoneel kon zien vanuit welk vertrek er gebeld werd. Van twee vertrekken is de oorspronkelijke aanduiding nog leesbaar: de eetkamer en de salon.(8)

 

Van deze twee vertrekken is de betimmering uit 1884 goed bewaard gebleven. De suitedoorgang, de deuren, de lambrisering en de raamomlijsting van de eetkamer hebben in houtsnijwerk uitgevoerde classicistische elementen. Het raam van de eetkamer is bekroond met een kroonlijst, die ondersteund wordt door twee slanke zuilen. Hiertussen is een vaste bank geplaatst. Boven de suitedoorgang bevindt zich aan beide zijden een rijkelijk geornamenteerd hoofdgestel, dat benadrukt dat het hier de meest representatieve vertrekken van het huis betrof; in de salon en de eetzaal ontving Huydecoper tussen 1884 en 1900 zijn ongetwijfeld voorname gasten.

 

Het achter de trap geplaatste secreet op de begane grond was het minst representatieve vertrek van het huis en oogt dan ook zeer primitief. Waar de privaten op de verdiepingen een mooie betegeling in wit en lichtblauw hebben met een meandermotief langs de randen, daar heeft die voor het dienstpersoneel een soberder betegeling van oude witjes. Een fonteintje ontbreek hier. In het ronde gat bevindt zich een po-vormige witte emaillen bak voor de opvang van de excrementen. Het gat is afsluitbaar met een houten deksel. Aangezien er geen afvoer zichtbaar is, laat het zich niet moeilijk raden wat er met de inhoud van de po gebeurde…

 

Noten

  1. Stadsarchief Amsterdam: Archiefkaarten, Bevolkingsregisters, Gezinskaarten, Woningkaarten, Kadaster en Adresboeken.
  2. Bouwtekeningen uit 1883 door A.L. van Gendt, Stadsarchief Amsterdam, Beeldbank.
  3. J.E. Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, Bussum 2010, pp. 296-331.
  4. I. Jager, Hoofdstad in gebreke. Manoeuvreren met publieke werken in Amsterdam, 1851-1901, Rotterdam 2002.
  5. H.W. Lintsen, Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890, Deel II, Zutphen 1993.
  6. A. Westra, ‘Bouwmaterialen. De badkamer’, in: B. Laan, E. Koldeweij en C.P. Krabbe (red.), Wonen in een monumentaal huis, Amsterdam 2012, pp. 302-313.
  7. R. Stenvert, ‘Materialisering van het wonen’, in: B. Laan, E. Koldeweij en C.P. Krabbe (red.), Wonen in een monumentaal huis, Amsterdam 2012, pp. 158-175.
  8. B. Laan en A. Westra, Amsterdamse interieur Huizenportretten 1875-1945, Amsterdam 2009, pp. 54-63.

 

 

 

 

deel Deel op Facebook Deel op Twitter Deel op LinkedIn Deel via e-mail

Blijf op de hoogte via e-mail

Vul uw e-mailadres in om bericht te krijgen bij nieuwe blog- en nieuwsberichten op deze website.

Het uit 1884 stammende grachtenhuis aan de Leidsegracht (foto BMBeeld 2016).

De voordeur (foto BMBeeld 2016).

Uitsnede van een foto van Pieter Oosterhuis uit de periode 1860-1865, met daarop het oorspronkelijke grachtenhuis uit de tweede helft van de 17de eeuw (foto Stadsarchief Amsterdam, Beeldbank).

Wc op de derde verdieping (foto BMBeeld 2016).

Het trappenhuis op de begane grond aan het einde van de gang. De deur rechts leidt naar het secreet voor het dienstpersoneel (foto BMBeeld 2016).

De gang op de begane grond, gezien vanuit de vestibule (foto BMBeeld 2016).

Gevelontwerp door A.L. van Gendt uit 1883 (bouwtekening Stadsarchief Amsterdam, Beeldbank).

Dwarsdoorsnede door A.L. van Gendt uit 1883 (bouwtekening Stadsarchief Amsterdam, Beeldbank).

Plattegronden van de begane grond en de eerste verdieping door A.L. van Gendt uit 1883 (bouwtekening Stadsarchief Amsterdam, Beeldbank).

Plattegronden van de tweede en derde verdieping door A.L. van Gendt uit 1883 (bouwtekening Stadsarchief Amsterdam, Beeldbank).

Overlijdensadvertentie van H.M. Huydecoper in het Algemeen Handelsblad van 4 mei 1950.

De vroegere eetzaal, gezien richting de tuin (foto BMBeeld 2016).

Uitsnede van het schilderij van de bocht van de Herengracht van Gerrit Adriaensz. Berckheyde uit 1671-1672, met daarop in de kademuren per grachtenhuis afvoeren zichtbaar.

Buurtkaart van buurt HH vervaardigd door de Dienst Publieke Werken, met daarop in rood met de hand ingetekende onderdelen van het Liernur-stelsel. Op Het Molenpad, links in het midden en parallel lopend aan de Leidsegracht, is een rioolbuis met opvangpunten ingetekend (Stadsarchief Amsterdam, Beeldbank).

Detail van de schouw in de vroegere eetzaal (foto BMBeeld 2016).

Verbinding tussen de salon en de eetzaal op de eerste verdieping (foto BMBeeld 2016).

Het trappenhuis op de derde verdieping (foto BMBeeld 2016).

Een van de twee nissen in het trappenhuis. Op de bouwtekening van A.L. van Gendt is te zien dat hierin oorspronkelijk beelden stonden (foto BMBeeld 2016).

Wc op de derde verdieping (foto BMBeeld 2016).

Fonteintje op de wc van de derde verdieping (foto BMBeeld 2016).

Detail van de smeedijzeren spijlen van de trap (foto BMBeeld 2016).

Bellenbord in de gang op de begane grond. De woorden ‘Eetkamer’ en ‘Salon’ zijn links nog leesbaar (foto BMBeeld 2016).

Het privaat voor het huispersoneel op de begane grond (foto BMBeeld 2016).