Zwarte handen van het koken!
04/03/2016 door Meindert Stokroos
Meindert Stokroos schreef in zijn reeks over woontechniek deze keer een blog over het fornuis! Tijdens het veldwerk kwamen wij diverse originele fornuizen van verschillende merken tegen. Eén daarvan werd zelfs nog op kolen gestookt.
Op een gewone kachel kon je alleen maar een pan of ketel verwarmen. Prima dus voor een waterketel, maar bij het bereiden van een warme maaltijd was het handig achter de kachel een klein ‘kookkastje’ te hebben waarop meer pannen konden staan. In de keuken van de ‘gegoede stand’ stond een speciaal kookfornuis waarop je meer pannen kwijt kon.
De bovenkant van zo’n fornuis was een geslepen gietijzeren kookplaat met verschillende kookgaten afgesloten met losse ringen. Onder in de kast van het fornuis bevonden zich een vuurpot waarin een vuur brandde en een ovenruimte voor het bakken en braden. De hete rookgassen circuleerden door het fornuis alvorens door de pijp te verdwijnen; zo kon men ook daarvan de warmte benutten. In veel gevallen bevond zich in het fornuis nog apart een koperen reservoir voor het maken van warm water. Zo’n fornuis, dat aanvankelijk op turf en later op steenkool werd gestookt, moest elke dag opnieuw worden aangemaakt; een klusje voor de keukenmeid.
Of het koken op zo’n fornuis allemaal wel zo feestelijk was valt nog te bezien. Gesleep met brandstoffen, stofoverlast door het legen van de asla en het verwijderen van het roet waren zware en vervelende klussen. Rond 1890 werden her en der in den lande tentoonstellingen gehouden die het gebruik van onder meer ‘kooktoestellen voor gas’ propageerden in plaats van het kolenfornuis: ‘Voortaan geen keukenmeiden, die met zwarte handen de spijzen roeren of behandelen, geen aschregen zal voortaan den open kookpot bezoedelen, het ras der onzindelijke keukenmeiden zal allengs uitsterven …’ liet een bezoeker weten. Alhoewel het gasfornuis dus wel in de handel was, werd het pas na de Tweede Wereldoorlog de norm.
Mooi waren ze in ieder geval wel. De schrijfster Clare Lennart herinnerde zich het oude exemplaar bij haar thuis nog goed: ‘Alles aan dat fornuis blonk. Het ijzer had een blauwachtige glans door het vele schuren, de koperen knoppen en richels, de stang die het omringde, het koperen waterreservoir waaruit je altijd warm water kon tappen, gaven aan het geheel iets feestelijks’.
Wat voor fornuis je ook in de keuken had staan, het vergde allemaal toezicht. Halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw werd echter het ideale keukenfornuis gepresenteerd dat ‘dag en nacht brandt zonder toezicht’: het Aga-fornuis, ontwikkeld door de Zweedse natuurkundige en Nobelprijswinnaar Gustaf Dalen.
Het Aga-fornuis werd met een uitgebreide reclamecampagne in de markt gezet. Het was bijzonder zuinig en kon met cokes of antraciet worden gestookt. Verder was het geïsoleerd tegen warmteverlies en werd de luchttoevoer automatisch geregeld. De verbrandingsgassen verwarmden slechts twee kookplaten en daarop konden gerechten alleen aan de kook worden gebracht; ze moesten vervolgens in de oven gaar worden. De brandstof moest twee maal per etmaal worden bijgevuld. Wanneer ze niet in gebruik waren werden de kookplaten afgesloten met goed isolerende deksels.
Alom werd de loftrompet gestoken over dit fornuis, maar – hoewel de bedrijfskosten zeer laag waren – was het fornuis gewoon erg duur in de aanschaf.
Nederlandse fabrikanten probeerden mee te liften op het succes van de Aga. Eind jaren dertig kwam de Bredase kachelfabriek De Etna met het ‘ETNA Dag en Nacht Doorbrand Fornuis N 8258 D’ op de markt. Dit was een doorbrandend kolenfornuis dat duurzaam en zeer spaarzaam zou zijn. Uit de verdere inhoud van het reclamemateriaal blijkt dat men bij De Etna goed had gekeken naar het Aga-fornuis. Hoe het met de vinding van De Etna is afgelopen is mij niet bekend. Hoe dan ook bleef het behelpen met het aanvoeren van de brandstoffen en zwarte handen bleven dan ook aan de orde van de dag!
Literatuur:
G. de Clercq, Kachels en haarden, Amsterdam 1936
W.H. Groot en E.M.M. Lammen, In en om de keuken, Rotterdam/’s-Gravenhage 1947
M. Stokroos, Verwarmen en verlichten in de negentiende eeuw, Zutphen 2001
A.H. van Otterloo, Eten en eetlust in Nederland (1840-1990), Amsterdam 1990