Wonen in het groen
02/07/2015 door Barbara Laan
De geïdealiseerde natuurbeleving van de Romantiek zorgde voor een positieve kijk op het buitenleven. De gewoonte om de zomermaanden door te brengen in het groen was al eeuwen gebruikelijk in gegoede families. De industrialisatie en het romantische ideaal van het onbedorven plattelandsleven zorgde in de 19de eeuw voor een schaalvergroting van het verschijnsel. Langs de weg van ‘s-Graveland via Hilversum naar Soestdijk, die vanaf 1826 werd bestraat, werden de eerste buitenplaatsen gebouwd. Omstreeks 1831 ontstonden in Hilversum de villawijk Boomberg en het villapark Trompenberg.
In de tweede helft van de 19de eeuw beseften een aantal projectontwikkelaars dat de grond rondom treinstations later goud waard zou worden. Ondernemers zoals Biegel en Loman kochten in Bussum relatief goedkope grond op van kleine boeren. In eerste instantie verkochten de projectontwikkelaars de stukken grond door aan particulieren, maar al gauw lieten zij er villa’s bouwen voor de verkoop en verhuur.
De stedelingen werden aangetrokken door de frisse lucht en het groen, maar ook door de betaalbaarheid van de nieuwe woonhuizen. De gemeentelijke belastingen waren bovendien beduidend lager dan in Amsterdam. En het was aangenaam toeven in de villagebieden. In de servituten van de villawijken en villaparken was vastgelegd dat er geen winkels, werkplaatsen en bedrijven mochten worden gevestigd; overigens heel vergelijkbaar met de straten rondom het Vondelpark in Amsterdam Zuid.
Particulieren namen het initiatief voor de aanleg, soms verenigd in exploitatiemaatschappijen. Zij legden ook de wegen aan die later om niet aan de gemeente werden overgedragen inclusief de onderhoudsplicht. De grote villaparken werden aangelegd op een terrein van tussen de 10 en 40 hectare. De villa’s werden langs slingerwegen gebouwd en omringd door groepen bomen die zorgden voor schaduw. In veel gevallen werd een landschapsarchitect ingehuurd die moest zorgen voor de ruimtelijke inrichting: het traject van de wegen, eventuele waterpartijen, bomen en dergelijke. Vroege voorbeelden zijn de N. V. Herstellingsoord de Trompenberg in Hilversum, gesticht in 1875, en de N. V. Bouwmaatschappij Nieuw-Bussum uit 1876. Later werden parken als het Prins Hendrikpark (1900) in Bussum, Het Loo in Blaricum (1902), het Nimrodpark (1899) en het Kannesheuvelpark (1902) in Hilversum aangelegd. ’t Hoogt van ’t Kruis in Hilversum was het laatste grote villapark. Deze werd ontworpen door de architect D. F. Tersteeg in de periode 1913-1916.
Een ander type villawijk werd zonder vooropgezet plan aangelegd. Alleen de bestaande wegen en oude bebouwing boden aanknopingspunten voor de aanleg. Zo ontstond een aaneenschakeling van villaparkjes die door verschillende particulieren en exploitatiemaatschappijen waren opgezet. Deze kleinere parken hadden nauwelijks een onderlinge relatie, behalve dan dat er groen aanwezig was en villa’s werden gebouwd. Gebieden werden gaandeweg steeds verder opgevuld. Dit tweede type villawijk kwam het meest voor in het Gooi. Een goed voorbeeld is de wijk Het Spiegel in Bussum.
Literatuur
Paul Schneiders, Het Spiegel. geschiedenis van een villawijk 1874-heden uit 2010.