Weg met de ijsbloemen op de ramen!

03/02/2017 door Meindert Stokroos

deel Deel op Facebook Deel op Twitter Deel op LinkedIn Deel via e-mail

Het moet een koude bedoening in huis zijn geweest toen men slechts op enkele warmtebronnen was aangewezen, de schouw, of later de kachel of haard.

 

In de 19de eeuw werden de eerste stappen gezet op het terrein van centrale verwarming. Aanvankelijk werd er veel geëxperimenteerd op basis van ervaring en eenvoudige berekeningen en had het vak een hoog ambachtelijk karakter. Naast experimenten met verwarmde lucht, stoom en warm water zou eind 19de eeuw de centrale verwarming met warm water in woonhuizen het pleit winnen. In een op kolen gestookte ketel werd verwarmd water door buizen het gehele huis doorgevoerd naar radiatoren waar de warmte werd afgegeven. Aanvankelijk waren deze radiatoren van gietijzer. Met het toenemen van het theoretisch inzicht werden de radiatoren wat kleiner. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bracht Braat uit Delft de eerste plaatijzeren radiatoren op de markt.

 

Het waren doorgaans systemen die aanvankelijk, gezien hun complexiteit, in utiliteitsgebouwen en in villa’s werden toegepast. Aan het einde van de 19de eeuw waren een handvol verwarmingsbedrijven in de branche werkzaam, maar grote installaties werden doorgaans door buitenlandse bedrijven aangelegd, zoals bijvoorbeeld in kasteel De Haar door de firma Eisenwerk Kaiserslautern. De toen voor woongebouwen gebruikelijke systemen vergden veelal een kelder waar de waterketel werd opgesteld en ruimte werd gecreëerd voor de opslag van brandstof. De aan- en afvoer van brandstof en as van het stoken was een enorme rompslomp! Een aparte toegangsdeur van buitenaf was in dit verband zeker geen luxe.

 

De prijzigheid van een centrale verwarming betekende dat men zich in het merendeel van de huizen moest behelpen met een paar verwarmde kamers: de overige ruimten bleven onverwarmd; dat gold met name voor trappenhuizen en gangen.

 

De introductie na de Eerste Wereldoorlog van de zogenaamde Naragketel zou veel bijdragen aan de popularisering van de centrale verwarming. Het door de in Berlijn gevestigde firma Nationale Radiator Gesellschaft ontwikkelde keteltype werd al snel door veel andere fabrieken geïmiteerd. Het ging om een kleine kachel waarin het water werd verwarmd. Deze was zodanig vormgegeven dat hij in de keuken of hal kon worden opgesteld, terwijl de hierop aangesloten leidingen het warme water naar de radiatoren konden voeren. De geringe waterinhoud en de kleinere radiatoren bevorderden de snelle regelbaarheid van de installatie.

 

Dit nieuwe type waterkachel betekende een verlichting van het werk voor de dienstbode: ‘Geen enkele dienstbode maakt er bezwaar tegen en vergeleken met het onderhouden van eenige kachels of haarden in huis, betekent de Naragverwarming een groote vereenvoudiging van de bediening’. De ketel kon gewoon met kitten worden gevuld zoals de traditionele kachels en haarden. Voor de grotere ketels die in de kelder stonden konden aparte stokers worden ingehuurd. Het waren mannen die er hun beroep van hadden gemaakt centrale verwarmingsketels na te lopen. Daarom was het handig wanneer zij de sleutel hadden van de aparte toegangsdeur naar de kelder waardoor zij ongezien hun werk konden doen!

 

Aanvankelijk was de regelbaarheid van de warmte een probleem dat aan de centrale verwarming kleefde. Daarom begon men pas in het najaar met het stoken van de verwarming, om er reeds vroeg in het voorjaar weer mee op te houden. Aanvullende verwarming, bijvoorbeeld in de vorm van een gaskachel voor de verwarming van een paar kamers bleef echter gewenst.

 

We hebben het in ons land nog lang moeten doen met koude gangen, trappenhuizen en slaapkamers waar in de winter ’s morgens de ijsbloemen op de ramen stonden. In 1963 had 80% van de huishoudens nog een kolenkachel en 15% behielp zich met een oliekachel. De aardgasbel van Slochteren zou het allemaal veranderen!

 

Literatuur:

Meindert Stokroos, Verwarmen en verlichten in de negentiende eeuw, Zutphen 2000.

Jeroen Verhoog, Mijn centen zijn niet van blik. 125 Jaar Wolter &  Dros, Amersfoort/Noordwijk 2000.

Meindert Stokroos, ‘Oude installatiehniek op kasteel Keukenhof’, Kunst, natuur en techniek op en rond kasteel Keukenhof, Hilversum 2011.

deel Deel op Facebook Deel op Twitter Deel op LinkedIn Deel via e-mail

Blijf op de hoogte via e-mail

Vul uw e-mailadres in om bericht te krijgen bij nieuwe blog- en nieuwsberichten op deze website.

Foto van vlak na de bouwtijd van de stookruimte van villa De Cranenburgh in Haarlem (1928-1929) met de ketels voor de centrale verwarming en het warm water (foto uit privé-archief).

Reclamefolder van Narag verwarming uit eind jaren twintig (herkomst onbekend).

De wat grotere verwarmingsketels werden ter plekke gemonteerd met behulp van gietijzeren onderdelen de zogenaamde ‘leden’ vandaar dat deze ketels ledenketels werden genoemd (uit: Mijn centen zijn niet van blik. 125 jaar Wolter & Dros).

Verwarmingsmonteurs van Wolter & Dros zijn bezig op een groot werk, 1927 (uit: Mijn centen zijn niet van blik. 125 jaar Wolter & Dros).

‘Ideal National’ ketel uit de jaren dertig aanwezig in de Villa Alpha te Warnsveld. Dergelijke ketels stonden in de kelder en liet men bij vervanging vaak gewoon staan in verband met het grote gewicht. Het zijn dus duurzame ketels zij het dat ze niet meer gebruikt worden! (foto Vereniging Hendrick de Keyser).

Kolomkachel, ‘Zimmer¶fen’, van de firma Eisenwerk Kaiserslautern uit 1895 uit Meyers Konversationslexicon.

Principeopstelling van een Narag verwarming bestaande uit een waterkachel, drie radiatoren en een boiler (afbeelding uit Polytechnische Schau 1923).