Van stinkende grachten naar schone zandgronden
11/03/2016 door Inge Rook
Het blog over de schrijver Frans Coenen maakt deel uit van een tweeluik geschreven door Inge Rook over de vrienden Frans Coenen en Ferdinand Hart Nibbrig. Beiden kwamen uit Amsterdam en beiden verhuisden naar het Gooi, maar zij vestigden zich daar om verschillende redenen. Hart Nibbrig om er te gaan schilderen en Coenen vanwege gezondheidsredenen. Coenen vestigde zich in 1906 in Bussum en forensde dagelijks van Bussum naar Amsterdam waar hij werkte in het monumentale grachtenhuis van het echtpaar Willet-Holthuysen.
Frans Coenen werd in 1866 geboren in Amsterdam. Hij had een zwakke gezondheid en leed zwaar aan astma. Al tijdens zijn middelbareschooltijd werd Coenen ondergebracht bij een leraarsgezin in Utrecht, waar de lucht beter zou zijn voor zijn gezondheid. Na zijn gymnasiumopleiding keerde hij terug naar Amsterdam, waar hij in 1892 promoveerde tot doctor in de rechtsgeleerdheid. Hij wilde echter journalist worden en schreef onder andere voor de Opregte Haarlemsche Courant.
In 1895 werd hij benoemd tot conservator van de nalatenschap van het echtpaar Willet-Holthuysen die was ondergebracht in hun huis aan de Herengracht 605 in Amsterdam. Hierdoor kreeg hij niet alleen een vast inkomen, maar ook een prachtige woonruimte aan de gracht, waar hij zijn vele vrienden en vriendinnen kon ontvangen.
Doordat er per dag maximaal drie museumbezoekers kwamen, hield hij tijd over voor zijn literaire werk. Tussen 1892 en 1905 schreef hij romans en verhalen over de kleine wereld van het burgerdom, met titels als In Duisternis (1903) en Zondagsrust (1902). Bij het publiek deden zijn boeken het niet geweldig, maar door zijn collega-schrijvers werd hij wel gewaardeerd.
In 1906 trok Frans Coenen naar het Gooi, waar hij in het door de architect K.P.C. de Bazel ontworpen landhuis ”t Hooge Zand’ ging wonen. Het huis ligt tegenwoordig aan de Busken Huetlaan 1a in Bussum. Huis ’t Hooge Zand is gebouwd in het dan nog nauwelijks bebouwde Brediuskwartier. Het is een klein landhuis waarbij het dak – net als in veel van De Bazels ontwerpen – domineert en de dakkapellen prominent aanwezig zijn in het vrijwel verticale onderste gedeelte van het dak.
Het exterieur van het huis is aan de voorkant nog behoorlijk intact. Alleen de luiken van de ramen zijn vervangen door rolluikkasten. De schuur rechts van de voorgevel is vervangen door een garage. Ondanks de wijzigingen aan de achter- en zijgevels is het oorspronkelijke karakter van het huis bewaard gebleven.
De Bazel ontwierp de tuin samen met tuinarchitect D.F. Tersteeg uit Naarden zodat huis en tuin een eenheid vormen. Coenen bemoeide zich ook met de tuin. Hij stuurde een wensenlijstje aan De Bazel voor de beplanting met onder andere pluimhortensia, weigelia en vlier. Gezien de schrale kwaliteit van de grond suggereerde Coenen zandafgraving van het terrein en bemesting voor de moestuin.
De Bazel werd door Coenen ook betrokken bij de inrichting van de woning. Zo bestelde hij stoelen bij ‘De Ploeg’, het meubelatelier waar De Bazel medeoprichter van was en waarvoor hij ontwerpen leverde. Coenen gaf aan dat hij de eikenhouten stoelen graag warm bruin gekleurd uitgevoerd zag. Waarschijnlijk heeft hij het over deze stoelen wanneer hij aan De Bazel in 1907 schrijft, dat ze prachtig zijn, ‘heel sober en fijn van vorm’. Dolgraag zou hij nog een kastje van De Ploeg hebben, maar ‘dat zal wel te duur blijven’. Coenen woonde met veel plezier in ’t Hooge Zand. Naar Amsterdam forensde hij met de trein.
Toch vertrekt Coenen later weer uit Bussum. Vanaf 1922 tot 1928 staat hij ingeschreven in Naarden en daarna – tot aan zijn dood in 1936 – weer in Amsterdam. Het is niet duidelijk wat de redenen van deze verhuizingen zijn geweest. Wellicht hadden deze te maken met zijn gestrande huwelijk met Louise Vischer, met wie hij in 1899 was gehuwd.
Na zijn pensionering in 1932 als conservator van Museum Willet-Holthuysen schreef Coenen nog één boek: Onpersoonlijke herinneringen, een – deels fictief – verhaal over de laatste bewoners van het pand aan de Herengracht. Het enthousiasme waarmee dit boek werd ontvangen heeft hij helaas niet meer meegemaakt.
Als criticus en kroniekschrijver was Coenen in zijn tijd invloedrijk. Hij schreef circa 1650 boekbesprekingen, 120 artikelen over sociale aangelegenheden, 850 commentaren op gebeurtenissen van alledag en 1550 artikelen over toneel, muziek en schilderkunst.
Bronnen:
Karel Frederik Proost, Frans Coenen, Een beeld van zijn leven en werk (diss. Universiteit van Amsterdam), Arnhem 1958.
Y. Brentjens, K.P.C. de Bazel (1869-1923), Ontwerpen voor het interieur, Zwolle 2006.
Collectie Het Nieuwe Instituut/BAZE189 Bestek en correspondentie, 1905.