Van ‘kist in een kist’ naar koelkast
12/02/2016 door Barbara Laan
Meindert Stokroos zet zijn serie blogs over historische installatietechniek voort met een verhaal over de ontwikkeling van de koelkast. Aanleiding was het luik in de gevel van het huis De Bijenschans in Hilversum van Henk Wegerif waarover in oktober 2015 een huizenportret verscheen. Door dat luik stortte de ‘ijsman’ zijn dagelijkse vrachtje ijsstaven. Deze kwamen terecht in de daarachter gelegen inbouwijskast (thans verdwenen), een moderne Amerikaanse vinding.
Tekst: Meindert Stokroos
Begin 1880 werd in het populaire weekblad Eigen Haard opgemerkt dat onze woonhuizen veel ‘comfort’ moesten missen; zo ook ‘ijs als verkoelings en bewaringsmiddel in kelders en provisiekamers’, dat in de particuliere woning nog tot de zeldzaamheden behoorde.
Dat was op zich niet verwonderlijk, want voor koeling was men aangewezen op natuurijs en dat kon alleen in de winter worden geoogst; maar dan moest je wel een ijskelder hebben om het tot in de zomer te kunnen bewaren. Niet echt een optie voor mensen in de stad. Het maken van kunstijs stond tot ver in de 19de eeuw nog in de kinderschoenen. Pas op de Wereldtentoonstelling in Londen in 1862 werd de eerste vriezer tentoongesteld: een apparaat ontwikkeld door Ferdinand Carré, dat grote hoeveelheden ijs kon maken. IJsfabricage was aanvankelijk een nevenbedrijf van bierbrouwerijen, abattoirs en vishandels; die produceerden weliswaar voor eigen bedrijfsvoering, maar brachten daarnaast ook ijs in de handel.
In ons land verschenen vanaf de jaren zeventig van de 19de eeuw advertenties in dagbladen waarin ‘ijsmachines en ijskisten/kasten’ werden aangeboden. Zo’n ijskast was in feite de voorloper van de huidige koelkast, toen er nog geen elektriciteit bestond en men het interieur van de kast koelde met stukken ijs; vandaar de naam ‘ijskast’. Ze waren van hout en metaal en hadden met isolatiemateriaal gevulde wanden. Populair gezegd: een kist in een kist. De ijskast werd ‘aangezet’ door bovenin de kast ijs te leggen. Het smeltwater van het ijs dat vrij kwam werd afgevoerd door middel van een kraantje. Verder moest ook het nodige onderhoud worden gepleegd; eind jaren dertig lezen we daarover in het boek Goede raad, geïllustreerde vraagbaak voor het huisgezin het volgende: ‘Zowel de ijskast zelf als het reservoir waarin het ijs wordt gelegd, moet van tijd tot tijd flink worden schoongemaakt met lauw warm water waarin zeep en salmiak waarna alles goed moet worden gedroogd’. Voor een continue bedrijfsvoering was het wel noodzakelijk dat het ijs stipt werd geleverd en daaraan schortte het wel eens wanneer het erg warm weer was en de ijsleveranciers de verhoogde vraag niet konden bijhouden.
Uiteraard werd er naarstig gewerkt aan de ontwikkeling van kasten die op elektriciteit liepen. Rond de Eerste Wereldoorlog verschenen de eerste voor de huishouding bruikbare koelkasten, maar die hadden het nadeel dat ze te groot waren en te duur.
Dit alles betekende ook dat de ijskast zich voorlopig niet zou laten verdringen. Koelen door middel van ijs bleef in ons land nog tot de jaren vijftig van de 20ste eeuw gehandhaafd. Mannen met in jute gewikkelde staven ijs op de schouders waren een vertrouwd beeld in de stad. En voor de etagebewoner kwam de ijsman de trap op met een stuk ijs in een ijstang geklemd. In de jaren zestig zou het allemaal anders worden: men ging massaal over op de koelkast.
Tja, mannen over de vloer die ijs brachten, dat was voor sommigen wel een grote inbreuk op de privacy. De Amerikanen hadden daarop in de negentiende eeuw al iets gevonden: inbouwijskasten die van buiten het huis konden worden gevuld. En in hoeverre de architect Henk Wegerif zich met zijn ingebouwde ijskast daardoor heeft laten inspireren blijft gissen.
Literatuur
U. Hellmann, K¼nstliche Kälte, Die Geschichte der K¼hlung im Haushalt, Giessen 1990.
W.L. Brocx, Koeltechniek, Deventer 1937.
W.H. De Groot en E.M.M. Lommen, In en om de keuken, Rotterdam, Den Haag 1947.
S. Giedion, Mechanisation takes command, Oxford 1848.