Te Hilversum aangekomen familien
09/10/2015 door Barbara Laan
Ofschoon de benaming ‘het Gooi’ een zekere mate van samenhang suggereert, is de karakteristiek van de gemeenten die deel uitmaken van deze streek toch ook verschillend. In tegenstelling tot de kunstenaarsdorpen Laren en Blaricum is de identiteit van het dorp Hilversum vooral verbonden aan zijn verleden als vakantieoord van deftige burgers. En dat gaat behoorlijk ver terug, helemaal naar de jaren van het ‘fin-de-siècle’ aan het einde van de 19de eeuw; een welvarende periode uit de Nederlandse geschiedenis.
Sinds de aansluiting van Hilversum op het spoorwegnet in 1874 kwam een stroom dagjesmensen en vakantiegangers op gang. Pensions en hotels schoten als paddenstoelen uit de grond. Particulieren boden kamers aan voor overnachtingen. En welgestelde families gingen allemaal ‘aan de zomerhuizen’. Men zocht en vond in Hilversum veel groen en frisse lucht. Rondom de hotels, zoals het Kurhaus en pension Trompenberg, ontstonden de eerste villawijken. Vooral Amsterdammers vonden het heerlijk om in de zomer een paar weken, of zelfs maanden, in Hilversum te verblijven. Vaak ging meneer voor zaken per trein op en neer naar de stad, terwijl de rest van het gezin en het dienstpersoneel de hele zomer ‘buiten’ vertoefden.
De tweewekelijkse editie van de Gooi- en Eemlander nam in de zomermaanden lijsten op van ’te Hilversum aangekomen familiën’. Zo verbleven de dames van Rijsoort en de heer A. Hubers volgens de krant van 24 augustus 1904 in het Palace-Hotel aan de Tromplaan kon men de families Sandberg en Chits in die periode aantreffen in het Oranje-Hotel. De inwoners van Hilversum vonden het interessant om te weten welke families wanneer, waar verbleven (om bij gelegenheid hun diensten aan te bieden) en de stedelingen wilden het verblijf maar wat graag nadrukkelijk aankondigen (om optimaal van deze diensten te kunnen profiteren en natuurlijk om elkaar van hun komst te verwittigen).
De zomergasten werden van de dorpsbewoners onderscheiden met het begrip ‘opgezetenen’, een woord dat aan het einde van de 19de eeuw anders werd uitgelegd dan in de eeuwen daarvoor, zo blijkt uit een discussie in de Gooi- en Eemlander van 16 september 1882. Een ingezonden brief van de heer J.E. ter Gouw gaat in op de begrippen ‘ingezetenen’ en ‘opgezetenen’. Hij beweert dat historisch gezien ingezetenen de mensen waren die binnen de muren van een stad woonden (in de stad Naarden dus, want verder heeft het Gooi geen steden, alleen dorpen) en dat de plattelandsbewoners dus de ‘opgezetenen’ zouden zijn. De redactie van de krant werpt tegen dat dit misschien de situatie was in het verre verleden, maar dat in de eigen tijd met de term vooral de ’tijdelijk’ opgezetenen werden aangeduid, de zomergasten dus, slechts tijdelijk wonend op het platteland. Uit deze discussie blijkt dat andere tijden waren aangebroken: het toerisme van deftige stedelingen zorgde voor stijlvolle huizen, uitspanningen en winkels die tegenwoordig zo kenmerkend zijn voor het straatbeeld van Hilversum. Het oude karakter van het agrarische brinkdorp is daardoor langzamerhand verdwenen.
Literatuur:
De historische vereniging Albertus Perk deed onderzoek naar de betekenis van Hilversum als vakantieoord en publiceerde een digitaal verhaal en een leuk boekje: Naar Hilversum! Zie ook: http://www.albertusperk.nl/eigenperk-artikelen/1998.4%20Zomergasten.pdf