Rijke elite organiseert eigen uitgaansleven
24/10/2016 door Inge Rook
In het begin van de 19de eeuw werd de maatschappelijk elite in Amsterdam gevormd door de afstammelingen van de regenten en de geldaristocratie, bestaande uit families die door vererving aan hun vermogen waren gekomen. Het sociale leven van de elite speelde zich voornamelijk af in de veilige beslotenheid van de eigen kring en in genootschappen en sociëteiten, zoals Felix Meritis en het Casino.
Felix Meritis was een chique genootschap dat al in 1777 was opgericht met als doel de beoefening van kunsten en wetenschappen te bevorderen. Er was een tekenzaal, er werden natuurkundige demonstraties gegeven en het had een concertzaal. Door ballotage en een duur lidmaatschap was het een exclusieve ontmoetingsplek voor de elite.
Het in 1815 opgerichte Casino was het meest exclusief. Alleen leden van de oude regentenfamilies en hun naaste zakenvrienden konden na een strenge ballotage tegen betaling van een hoge contributie lid worden. De leden kwamen bijeen om te kaarten en te netwerken. Jaarlijks werden een aantal bals georganiseerd, die tevens als huwelijksmarkt voor de elite fungeerden.
In de loop van de 19de eeuw traden er veranderingen op. De standsverschillen en de besloten genootschappen bleven nog wel bestaan, maar door de economische expansie verbreedde de bovenlaag en richtte zij zich – inclusief de nieuwe generaties van de regentenfamilies – meer naar buiten. Op initiatief van de elite kwamen er diverse culturele voorzieningen en nieuwe vormen van vermaak tot stand. Financiering hiervan vond plaats door aandelenuitgifte van hiervoor door henzelf opgerichte en bestuurde verenigingen, aanvullingen uit eigen vermogen en geldinzamelingen onder de gegoede burgerij. De meeste van deze voorzieningen waren ook voor de minder rijke burgers – en soms openbaar – toegankelijk. Hieronder volgen een aantal voorbeelden van deze initiatieven. Ze hebben Amsterdam meer allure gegeven, wat ook een van de motieven was, en er wordt nog steeds gebruik van gemaakt.
Het Zo¶logisch Genootschap Natura Artis Magistra is het resultaat van een vroeg particulier initiatief. Artis werd opgericht in 1838 met als doelstelling ‘de kennis der natuurlijke historie te bevorderen’, maar om toegang te krijgen moest men wel eerst betaald lid worden. Hoewel dit Genootschap niet bijzonder deftig was, groeide Artis al snel uit tot een belangrijke uitgaansmogelijkheid voor welgestelde Amsterdammers. Er werden muziekvoorstellingen gegeven en er waren diverse lokalen om te lunchen of dineren.
Het Vondelpark is aangelegd dankzij koopman, kunstverzamelaar en filantroop C.P. van Eeghen (1816-1889). Hij richtte met een groepje zakenlieden in 1864 ‘De Vereeniging tot de Oprichting van een Rij-en Wandelpark’ op. Het park werd gefinancierd uit een geldinzameling onder de gegoede burgerij en met de winst van een met voorkennis van enige bestuursleden die in de gemeenteraad zaten, aangekocht en vervolgens doorverkocht stuk grond. In 1877 had het park zijn maximale omvang. Hoewel het Vondelpark openbaar toegankelijk was, vertoefde ook de elite graag in het park.
Dezelfde Van Eeghen initieerde in 1874 de oprichting van ‘De Vereeniging tot het vormen van eene openbare verzameling van Hedendaagse Kunst’ met als doel het opbouwen van een collectie en het vinden van een ruimte om de collectie te exposeren. De gemeente Amsterdam zocht in die tijd eveneens naar een ruimte voor de enorme collectie meubels, zilver speelgoed, dameslaarsjes en klederdrachtpoppen, die de steenrijke weduwe van jonkheer Lopez Suasso aan haar had nagelaten. Met de opbrengst van de erfenis van de weduwe en een fors bedrag van de familie Van Eeghen werd een stuk goedkope grond aan de rand van de stad gekocht. In 1895 werd museum Suasso (het latere Stedelijk Museum) geopend waar zowel de verzameling van de weduwe Suasso als de contemporaine kunstcollectie te bewonderen was.
Ook het Concertgebouw is tot stand gekomen door de inzet van een groep welgestelde Amsterdammers, waaronder de rijke advocaat A. Sillem (1840-1912), die ook in het bestuur van ‘De Vereeniging tot het vormen van eene openbare verzameling van Hedendaagse Kunst’ zat. Omdat alle hoofdsteden in Europa – behalve Amsterdam – al grote concertzalen met een goede akoestiek hadden, richtten zij in 1882 de ‘Naamloze Vennootschap Het Concertgebouw’ op. In 1888 werd het op goedkope grond in de polder gebouwde Concertgebouw geopend. Conform de internationale trend werd het lopen, praten en roken tijdens de concerten verboden.
Een laatste voorbeeld van een initiatief van de gegoede burgerij, is de Stadsschouwburg aan het Leidseplein. Op deze plek stond al eerder een schouwburg, maar die was in 1890 afgebrand. Aangezien men vond dat een stad van enig aanzien een schouwburg diende te hebben, werd onder rijke Amsterdammers een geldinzameling gehouden en in 1894 kon de nieuwe schouwburg geopend worden. Hoewel er ook goedkope rangen waren, was de sfeer in de nieuwe schouwburg met marmeren trappen, mooie foyers en loges vooral voornaam: deftig Amsterdam wilde hier graag gezien worden.
Bronnen:
Barbara van Vonderen, Deftig en ondernemend: Amsterdam 1870-1910, Amsterdam 2013.
Remieg Aerts en Piet de Rooy Geschiedenis van Amsterdam, hoofdstad in aanbouw 1813-1900, Amsterdam 2006.