Personenliften voor stoom-, hand- en waterkracht
17/01/2017 door Meindert Stokroos
In 1881 werd op de Mannheimer–Industrie-Schau de eerste elektrische personenlift gedemonstreerd, van Siemens & Halske. Liften zouden aanvankelijk toepassing krijgen in hotels en warenhuizen. Ze waren geschikt voor zware lasten en waren aangewezen op elektrische of hydraulische drijfkracht, in tegenstelling tot de handliften voor het transport van kleine lasten. Aanvankelijk werd de beweegkracht voor liften niet geleverd door elektriciteit maar door water onder druk, de zogenaamde hydraulische liften. Na de komst van de elektriciteit verdwenen deze hydraulische liften naar de achtergrond mede door het feit dat het op peil houden van de waterdruk nogal omslachtig was.
In tal van huizen komen we de handliften nog tegen in de vorm van goederen- en spijsliften. De kabel waaraan de kooi is opgehangen loopt over een kabel- of tractieschijf en is aan het andere einde verbonden met een tegengewicht dat tussen twee geleiders loopt. Gewicht en kooi houden elkaar in evenwicht, zodat men slechts het gewicht van de last behoeft te hijsen. Veel van deze liften hadden voetremmen: door op een pedaal te trappen werd de rem losgemaakt en kon de lift worden bewogen. Geheel gevaarloos waren deze liften trouwens niet!
De eerste goederen- en personenliften in ons land werden geplaatst door handelsondernemingen die agentschappen voerden voor buitenlandse fabrikanten. In 1886 begon Jan Hamer in Amsterdam met zo’n technisch bureau. Hij bezocht allerlei beursen en tentoonstellingen in het buitenland en al snel vertegenwoordigde hij allerlei fabrieken. In 1887 werd hij officieel importeur van F. Witte’s liften in Berlijn en adverteerde hij direct in het Bouwkundig Weekblad om bekendheid te geven aan zijn ‘Liften voor Stoom- Hand- en Waterkracht’. Het begin was moeilijk, want pas na 14 maanden kon hij zijn eerste order voor een lift afsluiten!
Belangrijk was de verhuizing van zijn kantoor naar het onderkomen van de Maatschappij tot Bevordering van de Bouwkunst aan de Marnixstraat in Amsterdam. Hier kon Hamer zijn producten permanent tentoon stellen en zo bekendheid geven.
De zaken gingen daarna zo goed dat Hamer in 1904 in Amsterdam zijn eigen kantoor annex fabriek op het Frederiksplein kon betrekken. Nu hij veel ervaring had opgedaan was het moment gekomen om zelf liften te gaan bouwen naar eigen inzicht. Buitenlandse liftenbouwers waren genegen om allerlei onderdelen te leveren. In 1905 leverde hij zijn duizendste lift af.
Het is niet geheel duidelijk of Jan Hamer de eerste liftenfabrikant in Nederland was. Aan de Nieuwe Achtergracht 9-11 te Amsterdam stond namelijk de eerste Nederlandse Liften Fabriek van ’t Hooft en Schuytvlot die in 1913 failliet ging.
Van meet af aan werd er van alles aan gedaan om liften zo veilig en geriefelijk mogelijk te maken. Bekend is natuurlijk de eerste personenlift met vang, die in 1853 door Elishia Graves Otis werd gedemonstreerd. Het gevaar voor het omlaag storten van de liftcabine behoorde tot het verleden. Verder moest de lift geruisloos lopen en direct en zonder schokken kunnen stoppen. Voorts moest de liftschacht op elke verdieping voldoende zijn afgesloten met hout of gaas om persoonlijke ongelukken te voorkomen. De deur moest alleen dan van de binnenkant kunnen worden geopend wanneer de cabine er precies voor hing. En wanneer de deur open was moest de lift niet in beweging kunnen worden gebracht. Kortom een waslijst aan veiligheidseisen.
Bij de eerste mechanisch aangedreven personenliften moest je eigenlijk wel iemand hebben die het geheel kon bedienen. Daartoe liep door de liftkooi een touw waarmee de liftmotor kon worden bediend. In warenhuizen en hotels had men daarvoor een aparte ‘liftboy’. Door het touw te manipuleren kon hij de kooi op een goede manier tussen de verschillende verdiepingsvloeren bewegen. Later werd het touw vervangen door een stuurkruk met drie standen: omhoog, omlaag of stoppen. Om op de juiste wijze te kunnen stoppen werd van een liftboy verwacht dat hij met de stuurkruk de liftkooi op tijd afschakelde om op de juiste verdieping te kunnen geraken. Later ging men over op automatische bediening door middel van drukknoppen in de kooi. Tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw was de liftboy in het grote warenhuis een bekende verschijning.
Uit diverse bronnen is bekend dat rond de eeuwwisseling in grote particuliere huizen mechanisch aangedreven personenliften zijn aangelegd. De bediening daarvan was in de beginperiode zeker complex en het is niet onwaarschijnlijk dat een technische man die zich bezig hield met de andere huisinstallaties ook het bedienen van de lift voor zijn rekening heeft genomen. Wat wel eenvoudig bediend kon worden waren de met handkracht bewogen personenliften die bijvoorbeeld toegang gaven tot de slaapverdieping. Zo’n liftinstallatie vergde wel een grote overbrenging, waardoor de cabine zich dus uiterst langzaam bewoog. Het voordeel was wel dat de hele installatie vrijwel geheel geruisloos functioneerde.
Literatuur
Paul Spoek e.a., De lift schrijft geschiedenis, Amsterdam 2008.
Marcel Bloemraad en Dick Beerepoot, Passie in liften, Heerhugowaard 2001.