Kunstenares aan de gracht: het atelier van Thérèse Schwartze
21/12/2016 door Marleen Windhorst
Kunstenares Thérèse Schwartze (1851-1918) portretteerde rond 1900 de fine fleur van Nederland. Tot haar opdrachtgevers rekende zij ‘hen die het beste en machtigst uit Holland onzer dagen verpersoonlijken’ en was daarmee een gevierde societyportrettiste. Als succesvolle kunstenares met een eigen atelier aan de Prinsegracht was zij een uitzondering te midden van haar mannelijke schilderende collega’s.
Het merendeel van haar opdrachtgevers behoorde tot de bovenlaag van de samenleving. Niet alleen adellijke families en patriciërs uit Amsterdam, maar ook ‘opkomende families’ waaronder bankiers, hoogleraren en ondernemers maakten deel uit van haar klantenkring. Opvallend is dat vaak meerdere generaties binnen een familie portretten bij haar bestelden. Ondermeer de bekende Amsterdamse regentenfamilie Van Loon, maar ook de families Labouchère, Van Eeghen, Sillem, Van Ogtrop, Boissevain en Ten Cate en zelfs het Koninklijk Huis behoorde tot haar clientèle.
Professionalisering van de kunstenares
In de 19de eeuw werd schilderen voornamelijk gezien als onderdeel van een verfijnde opvoeding en niet als beroep van een jonge vrouw. Volgens de toenmalige conventies diende de vrouw klaar gestoomd te worden voor het huwelijk en het moederschap. Geld verdienen was een taak van de man.
Thérèse Schwartze leerde het schildersvak van haar vader die daar anders over dacht, de portrettist Johan Georg Schwartze (1814-1874). Al op jonge leeftijd volgde zij lessen bij hem in portrettekenen en schilderen. In 1866, op vijftienjarige leeftijd, werkte zij aan haar eerste opdracht: een dubbelportret van twee zonen van de rijke bankiersfamilie Van Loon, Louis Antione (1862-1953) en Ernst Hendrik (1863-1944). Haar talent bleef niet onopgemerkt. Na vervolgstudie aan de academies van M¼nchen en Parijs volgden vele opdrachten in binnen- en buitenland.
De man die haar stimuleerde om de Franse kunst te bestuderen was haar vriend Anton van Duyl. Hij zorgde ervoor dat Schwartzes werk zo nu en dan werd besproken in het Algemeen Handelsblad, waarvan hij van 1866 tot 1885 hoofdredacteur was. Ze traden in 1906 in het huwelijk nadat de vrouw van Van Duyl was overleden. Thérèse was toen 55, hij 77 jaar oud.
Pas in de loop van de 19de eeuw groeide langzaam het aantal vrouwen dat als beroepskunstenares actief was evenals de mogelijkheden om zich te profileren. De groei van het aantal kunstenaressen in het publieke domein hield verband met het feit dat vrouwen vanaf de tweede helft van de 19de eeuw lid konden worden van kunstenaarsverenigingen en de deuren van de kunstacademies voorzichtig voor hen open gingen. Deze ontwikkelingen vielen samen met de opkomende vrouwenemancipatie in Nederland, welke voor meer vrijheden en rechten voor vrouwen zorgden.
De professionalisering van de vrouw als beroepskunstenares valt ook af te lezen aan de werkruimte die zij had. Waar mannelijke schilders vaak over een eigen atelier beschikten, was dit voor vrouwen niet altijd weggelegd. Vaak deelden kunstenaressen een atelier. Het werken in een eigen atelier werd gezien als een groot voorrecht.
Het atelier aan de Prinsegracht
Het atelier van Thérèse Schwartze stond te boek als een van de mooiste en grootste ateliers van Amsterdam. Door haar succes als portrettiste ging het haar financieel voor de wind, waardoor zij in staat was haar woonruimte en atelier geleidelijk behoorlijk uit te breiden. Zij had in 1874 de zaak van haar vader overgenomen. Het gezin woonde op Prinsengracht 1091. In 1904 kocht zij het aangrenzende huis Prinsengracht 1089. Zij is samen met haar zusters en haar nichtjes Theresia (Sorella) en Lizzy Ansingh, dochters van haar zuster Clara, haar verdere leven aan de Prinsegracht blijven wonen.
Schwartze nam architect Eduard Cuypers (1859-1927) in de arm voor de verbouwing van het zolderatelier. De keuze van Schwartze voor Ed. Cuypers is niet verrassend. Hij was een zeer succesvolle architect aan het einde van de 19de eeuw met een grote particuliere clientèle. Met de bouw van de atelierwoning voor de kunstschilder George Breitner aan het Oosterpark 82 in Amsterdam (vanaf 1891 gebruikt door kunstschilder Willem Witsen) maakte hij naam als atelierbouwer. Daarnaast was zijn klantenkring nauw verwant aan die van Schwartze: beiden rekenden zowel de oude en nieuwe adel, de eerste en tweede coterie, als de nouveau riche tot hun klantenkring.
Cuypers verbond de zolderverdiepingen van de huizen aan de Prinsegracht door de afbraak van twee bestaande dakspanten en overkapte de beide huizen met een mansardedak, waardoor een groot atelier ontstond. Twee dakvensters aan de achtergevel zorgden voor de lichtinval. In het maandblad Het Huis van 1905 is het atelier van Schwartze afgebeeld. De grote en hoge ruimte met eikenhouten lambriseringen en goudgeel geschilderde en geschuurde wanden was chique ingericht met twee monumentale schouwen, oud-Hollandse meubelen, Chinese vazen en mooie tapijten, wat resulteerde in een schilderachtig atelier met het voor die tijd typische Hollandse renaissance karakter. De boogvormige doorgang in de ruimte leidde naar een bijvertrek. De houten trap naast deze doorgang voerde naar een plat dak ‘dat de schilderes eene geschikte gelegenheid biedt tot het maken van studies in de open lucht’.
In 1913 verwierf Schwartze ook het aangrenzende Prinsengracht 1087. Het bestaande atelier werd wederom uitgebreid naar ontwerp van Ed. Cuypers. De zolder werd bij het bestaande atelier getrokken en er werd een expositieruimte, ‘De Rode kamer’, bij het atelier gevoegd. Zowel atelier als expositieruimte deden dienst als representatieve ontvangstruimte die haar kunde en status representeerde. Hier ontving Schwartze belangrijke opdrachtgevers, vakgenoten en kunsthistorici te midden van haar werk en hield zij ontvangsten voor de rijke burgerij van Amsterdam. Tot aan haar dood werkte zij onvermoeibaar door en voorzag zij vanuit haar atelier in de vraag naar het elegante salonportret tijdens de laatste bloeiperiode van de portretkunst.
Bronnen
E. Cuypers, ‘Toelichting bij de platen’, Het Huis 3 (1905), pp. 273-275.
E. Geudeker en M. Jonkman, Mythen van het atelier: Werkplaats en schilderspraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstnaar, Zwolle 2010.
W. van Lith en I. Montijn, Thérèse Schwartze (1851-1948): De Nederlandse fine fleur geportretteerd, Zwolle 2011.