Koel en stabiel licht uit het noorden, graag
20/11/2015 door Barbara
Als vervolg op het blog van Annemarie Vels Heijn over de hut van Mondriaan schrijft zij nu uitgebreider over atelierwoningen in het Gooi. De hoge vensters van de ateliers die nog op veel plaatsen zijn te zien herinneren aan het schildersverleden van de streek.
Tekst: Annemarie Vels Heijn
Hier en daar zijn ze nog te zien in Laren en Blaricum: uitzonderlijk hoge en brede ramen, atelierramen, ten teken dat in het pand ooit een kunstenaar woonde. Rond 1900 trokken ze met tientallen naar het Gooi, naar ‘het land van Mauve’, weg van de drukte van de grote stad, op zoek naar de rust en eenvoud van het platteland. De welvarendsten onder hen lieten een woning met atelier bouwen: Ferdinand Hart Nibbrig, Hein Kever, Wally Moes.
De nog welvarender kunstenaars bouwden een apart atelier in de tuin. De succesvolle Evert Pieters had zo’n atelier en de Amerikaan William Singer. Of zoals Arina Hugenholtz deed, wel de ‘grande dame’ van de Larense schilderschool genoemd, die het leven in hotel Hamdorff prefereerde boven het opzetten van een eigen huishouden maar wel een atelier liet bouwen, een paar minuten lopen van het hotel.
Voor de concentratie van de kunstenaar was het belangrijk dat er een scheiding was tussen wonen en werken. Daarom hadden de ateliers vrijwel allemaal een aparte ingang, voor de eventuele modellen of voor bezoekers, want ateliers bezoeken was een geliefde tijdsbesteding van kunstlievende bezoekers van het Gooi. De schilders van de vooral in Amerika zo geliefde Larense binnenhuisjes lieten in hun atelier een ‘Larens hoekje’ inrichten compleet met schouw, voor de schilder en zijn modellen heel wat gerieflijker dan de donkere en niet altijd schone Larense boerderijtjes. Schilderes Wally Moes had zo’n Larens hoekje, Evert Pieters en Hein Kever ook.
Licht was van levensbelang voor schilders, koel, stabiel licht. Vandaar de grote ramen op het noorden in de ateliers, vaak met lappen of schotten af te schermen om het licht te reguleren. En wie toch zonlicht in zijn schilderijen wilde, die bedacht dat er wel bij.
Van slechts een paar kunstenaars is bekend dat ze hun atelierramen ook gebruikten om dichter bij de natuur te zijn. Het schijnt dat Ferdinand Hart Nibbrig zijn atelierhuisje liet voorzien van een groot raam om uit te kunnen kijken op het steeds wisselende landschap van de Blaricumse heide. Anton Mauve liet achter zijn villa in Laren het houten atelier uit Den Haag opbouwen met daaraan een glazen serre, zo zat hij hoog en droog op de Larense heide. En de kunstenaar Gijs Bosch Reitz had aan zijn atelier een glazen huisje waarin hij zijn modellen liet poseren, net of ze buiten zaten. De meeste ateliers werden speciaal in opdracht van de schilders gebouwd door niet de minste architecten als Wouter Hamdorff, J.W. Hanrath of Bart Pothoven. Soms diende een verbouwde boerderij als atelierwoning zoals ‘De Zeven Linden’ in Blaricum, door Wouter Hamdorff verbouwd tot atelier en later vooral bekend geworden als het atelier van de broers Willem en Jaap Dooijewaard. De hoge staldeuren werden daar verbouwd tot atelierraam.
Te lezen:
Lien Heyting, De wereld in een dorp. Schilders, schrijvers en wereldverbeteraars in Laren en Blaricum 1880-1920, Amsterdam 1994.
Mayken Jonkman en Eva Geudeker (red.), Mythen van het atelier. Werkplaats en schilderspraktijk van de negentiende-eeuwse Nederlandse kunstenaar, Zwolle 2010.