Het paard en de pompoen in de beeldende kunst
04/12/2015 door Marlieke Damstra
Eén van de laatste en tevens meest compleet overgeleverde atelierwoningen in Blaricum (1914) werd gebouwd voor de schilder Geraldo Abraham Brender Brandis (1878-1971), een telg uit een voornaam officiersgezin. Een loopbaan bij de krijgsmacht was echter niet aan hem besteed, hiervoor was hij te creatief en te ideologisch ingesteld. In 1898 sloot hij zich aan bij de ‘Walden’ kolonie, opgericht door Frederik van Eeden (1860-1932). Hier ontmoette hij ook zijn vrouw, een dochter uit de rijke familie Van der Ahrend, tabakshandelaren uit Rotterdam. Hij verliet de kolonie al snel en studeerde tot 1902 aan de Haagse Academie om vervolgens naar het Gooi te vertrekken. Hier heeft hij onder andere les gehad van Ferdinand Hart Nibbrig (1866-1915) en was lid van de kunstenaarsvereniging ‘Laren-Blaricum’. Brender Brandis heeft zijn hele leven in het huis gewoond en gewerkt.
Brender Brandis werd in Den Haag opgeleid met het post-impressionisme van Jan Veth (1864-1925) en Antoon Derkinderen (1859-1925). Na het verlaten van de academie zou hij meer aansluiting vinden bij het impressionisme. We kennen Brender Brandis tegenwoordig vooral van zijn stillevens, een 17de-eeuws schildergenre dat een opleving kende tussen de twee wereldoorlogen. Een vroeg voorbeeld van een stilleven van Brender Brandis hangt nog steeds in het atelier boven de deur. Het is een schilderij waarop een groenteman achter zijn rijk gevulde toonbank is afgebeeld. De groente- en fruitwinkel was van meneer Warmolts en stond tegenover d’Oude Post in Laren (waar tegenwoordig de Rabobank staat). Het schilderij is in waterverf uitgevoerd.
Kijken we naar de toonbank van de groenteboer, dan valt op dat hier verschillende soorten pompoenen en vruchten liggen. Brender Brandis gebruikte graag pompoenen en andere vruchten, zo blijkt uit een ander stilleven van pompoenen dat ook in het atelier hangt. In de kinderkamer heeft de kunstenaar bovendien een wandschildering aangebracht waar pompoenen in zijn verwerkt. Naast tulband- en flespompoenen zijn er chinese lampionplanten en chrysanten te zien met centraal de tekst ‘Die zaait, die maait’, een verkorte spreuk uit Johannes IV:37. Brender Brandis laat hier de oogst zien met groenten, vruchten en gewekt fruit.
Ter ere van zijn zeventigste verjaardag verscheen een artikel in De Gooi- en Eemlander (13-03-1943) waarin de redacteur over het atelier schrijft na een bezoek aan de atelierwoning. Het eerste dat hem opvalt is de levensgrote paardenkop op de boekenkast en een uitgave van het orgaan van De Paardenwereld dat opengeslagen op een bijzettafeltje ligt. De kunstenaar was blijkbaar een groot paardenliefhebber. Hij hield van de paardensport en gebruikte de dieren als onderwerp voor zijn schilderijen, onder meer tijdens zijn Engelse reizen! Brender Brandis was lid van de Blaricumse paardensportvereniging. Hij tekende affiches voor de Paardensportdag en was ‘Jagermeester’ tijdens de jaarlijkse terreinrit op 27 januari 1934. In de boekenkast in de woonkamer vinden we het boek Practical horse-keeping geschreven door F.T. Barton. Dit boek moet hem goed van pas zijn gekomen, want hij had zelf een paardenstal in zijn achtertuin. De liefde begon blijkbaar al vroeg, want Otto van Tussenbroek schreef in 1917 in Onze Kunst dat Brander Brandis als kleine jongen al graag platen natekende waar paarden op stonden. Bovendien schreef de kunstenaar het artikel ‘Het paard in de beeldende kunst’ dat in 1919 in twee delen in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift verscheen.
Literatuur:
G.A. Brender Brandis, ‘Het paard in de beeldende kunst’, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 29 (1917) nr. 58, pp. 231-241 en 301-313.
O. van Tusschenbroek, ‘G.A. Brender Brandis’, Onze Kunst 16 (1917) 12, p. 179-192.