Het kleinste kamertje in huis
22/04/2016 door Meindert Stokroos
Er zijn tijden geweest dat er van het kleinste kamertje heel wat minder werk werd gemaakt dan tegenwoordig. Het secreet, het stilletje, het gemak, het privaat of hoe men het ook noemde was een noodzakelijk kwaad waaraan aanvankelijk vooral de loodgieter zijn tijd besteedde. ‘Eene der niet minder belangrijke bemoeijingen van het loodbewerkersvak is, om in verschillende omstandigheden het doelmatige middel te vinden tot wering van stank in gebouwen’ stelde loodgieter E.H. Hartman rond 1850. Daarbij ging het volgens hem vooral om de ‘privaten’.
Nog in 1883 wordt in het bouwkundig leerboek van B.F. Plasschaert uitgebreid stilgestaan bij de inrichting van de bouw en de inrichting van zo’n traditioneel privaat. Het bestond gewoonlijk uit een trechter met daaronder een zogenaamde kom, het geheel weggewerkt onder een zitplank met gat en houten deksel. Dergelijke toiletten werden doorgespoeld met behulp van een kan of emmer water. Nee echt fris zal het er toen niet hebben geroken.
Opmerkelijk is dat Plasschaert gewag maakt van het reukloze Engelse watercloset: ‘na het gebruik maken van het privaat, door het oplichten van een stang, die aan een knop is bevestigd, een daarmede en met een hooger geplaatsten waterbak in verband staande kraan wordt geopend, waardoor het water uit den bak in den privaattrechter stroomt en dien reinigt.’
De verwijzing naar Engeland is niet vreemd, want Groot-Brittannië speelde in die tijd een belangrijke rol op het gebied van sanitaire voorzieningen. In 1596 publiceerde Sir John Harington zijn ‘The Metamorphosis of Ajax’, waarin hij voor het eerst een watercloset presenteerde. Het zou echter tot het midden van de 19de eeuw duren voordat er schot in de zaak zou komen en wc’s met meer of minder succes op de markt werden gebracht: een ontwikkeling die zich kenmerkte door het feit dat het van oorsprong metalen (!) watercloset versteende. Het begon met de fabricage van een porseleinen schotel, waarna het ook gemakkelijker en goedkoper bleek om ook het stankslot in steen uit te voeren. Bij de eerste porseleinen wc’s komt deze tweedeling nog steeds voor. Ze waren namelijk uit twee stukken samengesteld ‘een onderstuk en een bovenstuk’ die aan elkaar werden gezet. Pas later werden wc-potten uit één stuk gemaakt.
Belangrijk voor het watergespoelde toilet was uiteraard de beschikbaarheid van voldoende water en dat was aanvankelijk alleen in de grotere plaatsen aanwezig. Wilde je op het platteland een wc installeren, dan was je uiteraard ook verplicht voor je eigen watervoorziening te zorgen door bijvoorbeeld een eigen bron te slaan.
Aan het einde van de 19de eeuw gingen bedrijven zich vaak onder kwalificatie van ‘sanitary engineer’ toeleggen op sanitaire produkten: met name Engels sanitair vond aftrek onder de welgestelden. Amsterdamse firma’s als Th. Van Heemstede Obelt, Wijnbeek en Stants en Peck en Co. waren in dit verband bekende namen. Een Nederlandse producent als de Société Céramique te Maastricht zou pas tegen 1900 een aarzelend begin maken met de fabricage van sanitaire artikelen. Toch zou het nog tot ver in de 20ste eeuw duren voordat een ieder over zijn eigen toilet met waterspoeling kon beschikken.
Voor de beter gesitueerden was er van oudsher de zogenaamde gemaksstoel. Vaak mooi uitgevoerde stoelen of meubeltjes waarin een porseleinen pot was geplaatst. Een voorziening die in de loop van de 18de eeuw terrein verloor onder invloed van zich wijzigende inzichten omtrent de persoonlijke hygiëne. Deze voorziening bleef nog tot ver in de 20ste eeuw stand, wat blijkt uit het feit dat ze tot die tijd in de handel verkrijgbaar waren. Daarna was vrijwel iedereen op het kleinste kamertje aangewezen.
Literatuur:
D. Lamarcq, Het latrinaire gebeuren. De geschiedenis van de WC, Gent 1993.
M. Stokroos, Lood in Nederland, Amsterdam 1988.
L. Wright, Clean and decent. The fascinating history of the bathroom an the w.c., London 1960.
L. Lambton, Temples of convenience and chambers of delight, Stroud 2007.
B.F. Plasschaert, Beknopt praktisch leerboek der burgerlijke en waterbouwkunde, Arnhem 1883 en 1887.