Cityvorming in de Amsterdamse binnenstad
05/08/2016 door Martijn de Jong
Het slopen van 17de-eeuwse, of zelfs nog oudere, panden in de Amsterdamse binnenstad zou vandaag de dag ondenkbaar zijn. De Amsterdamse grachtengordel staat sinds 2010 op de Werelderfgoedlijst en de binnenstad bulkt daarnaast van de gemeentelijke en rijksmonumenten. De monumentale binnenstad blijft zo behouden en vormt een belangrijke economische motor voor de stad. In de 19de eeuw was de situatie compleet anders. Aan het begin van de 19de eeuw was Amsterdam het aanzien nauwelijks waard. De Franse bezetting had de stad geruïneerd achtergelaten. Kademuren, bruggen en ontelbare panden bevonden zich in een zwaar vervallen toestand.
Halverwege de 19de eeuw kwam in grote steden in het buitenland het proces van cityvorming op gang, waarbij de woonfunctie van de binnenstad plaats moest maken voor economische functies. En het zou niet lang duren, voordat de idee van de ‘city’ naar Nederland zou overwaaien. In dezelfde periode keerde het tij namelijk voor Amsterdam. Zowel de aanleg van het Noordzeekanaal en het Centraal Station, als de openstelling van de handel met Nederlands-Indië voor particuliere ondernemingen gaven een nieuwe impuls aan de stad. Amsterdamse bestuurders zagen de realisatie van hun verlangen om de stad om te vormen tot een nieuw New York of Parijs eindelijk dichterbij komen.
Rond 1870 zette ook in Amsterdam het proces van omvorming van het centrum en de grachtengordel tot ‘city’ in. De economische groei, die werd voortgestuwd door een toename van de koloniale handel, de ontwikkeling van het moderne bankwezen en stijgende beursomzetten, zorgde voor een grotere behoefte aan kantoorruimte. Ook werden kantoorgebouwen groter. Voormalige woonhuizen werden gesloopt om plaats te maken voor kantoren. Maar ook de komst van warenhuizen en grote horecagelegenheden droeg sterk bij aan het veranderende stadsbeeld. Het bekendste voorbeeld is wel de bouw van het Victoria Hotel, dat recent onderwerp was van de film Publieke Werken, naar het gelijknamige boek van Thomas Rosenboom. Andere voorbeelden in de binnenstad zijn de Dam, met warenhuizen als Peek & Cloppenburg en de Bijenkorf, en de Vijzelstraat met De Bazel, het voormalig kantoor van de Nederlandsche Handel-Maatschappij (1919-1926).
Maar ook aan de grachten werden huizen gesloopt voor nieuwbouw op grotere schaal, zoals aan de Herengracht. Posthumus Meyjes ontwierp in 1901 het nieuwe gebouw voor de Associatie Cassa. Daarvoor werd het oude onderkomen, een voormalig woonhuis ontworpen door Philips Vingboons (1607-1678), gesloopt. De Amsterdamsche Bank liet in 1902 zelfs de complete gevelwand van de huizen Herengracht 597 tot en met 603 slopen, waarna Eduard Cuypers (1859-1927) voor het nieuwe gevelontwerp zorgde. Dit viel echter in het niets bij de uitbreiding van de bank uit 1926!
In het Algemeen Uitbreidingsplan (1934) wordt cityvorming niet perse aangemoedigd, maar beschouwd als een vanzelfsprekend verschijnsel van de moderne tijd. Tot na de Tweede Wereldoorlog komt er echter niet veel terecht van alle grootschalige plannen voor de ‘city’. Toen de gemeente en ontwikkelaars in de jaren ’50 en ’60 weer nieuwe plannen lanceerden, stuitten zij op zeer hevig verzet vanuit de bevolking. Ondanks dat werden veel plannen, zij het met jaren vertraging, toch uitgevoerd. Inmiddels heeft Amsterdam een nieuw ‘Manhattan’ gevonden aan de Zuidas en zijn veel van de vroege nieuwe uitingen van cityvorming ook beschermd, waardoor een nieuwe historische tijdlaag van het Amsterdamse centrum is veiliggesteld.